Ik ging naar Hennez & Mauritz. Over een paar weken ga ik een paar honderd kilometer lopen. Dat doe ik eigenlijk ieder jaar in de zomer. De lekkerste broek daarvoor komt van H&M, een legergroene met buitenzakken net boven de knieën en op de kont. Ik heb in de loop der jaren wel drie van zulke broeken gekocht. De eerste heb ik compleet versleten en weggegooid, de tweede is eigenlijk te groot, waar de derde is, weet ik niet. Op de LOGG-afdeling bekeek ik dunne fitnessbroeken en bh’s die beloofden alle schokken op te vangen. Ik vroeg een meisje naar de broek met buitenzakken. Ze keek me wazig aan en wees me op een rek strak gesneden katoenen zomerbroeken in alle kleuren zonder een enkele zak. Ik zei dat ik sinds H&M vanuit Zweden in Nederland was neergestreken, al drie van zulke broeken had gekocht en dat ik dacht dat het ding tot de vaste zomercollectie behoorde. Haar gezicht werd nog waziger. Misschien had ik niet de term vaste collectie moeten gebruiken. Bij de Trekpleister stapte een vrouw naar buiten met een flesje drinken. Ze droeg een spierwitte driekwart broek en een fijn geblokt mouwloos bloesje, keek naar links en naar rechts en draaide toen de gele dop eraf. Het leek mij een vrouw die niet gewend was op straat te eten of te drinken. Ik herinner mij een discussie met onze leraar Latijn, dertig jaar geleden. Een ijsje op straat kon, vond hij, maar een zak patat of een boterham, nee. De vrouw vouwde haar onder- én bovenlip om de hals van de fles, gooide haar hoofd in haar nek en goot het bruine vocht naar binnen. Er trok een wolk voor de zon.
Categorie: blog
Buurt
Ik liep naar de metro. Er vrouw in een rolstoel kwam mij tegemoet. De vrouw die haar duwde had een enorme dikke bos rood lang haar en je kon zien dat de vrouw in de rolstoel vroeger ook een dikke haardos had gehad, ook al schemerde er nu roze hoofdhuid door haar zorgvuldig gekapte witte haar. Op het metroperron was de gemiddelde leeftijd hoog. Drie rollators. Als mensen vragen waar precies in de stad ik woon, zeg ik: in de omaatjesbuurt. De wijk is zo oud als ik. De eerste bewoners waren jong, gingen hier een gezin grootbrengen. Nu rollen ze door de wijk. Bij Pilates-les hoefde Renate mijn linkerheup niet meer naar beneden te duwen. Ze zei dat ik een snelle leerling ben. Het voelde alsof ik een plakplaatje van de meester kreeg.
Strijdlust
Ik zag eierdooigele papieren op het treintafeltje. Ik las: POC PE Utrecht en Nieuwsbrief. Afkortingen werken op mij als de beste kerstcryptogram: ik moet de oplossing uitvogelen. Ik las: ‘De kroningsdag is zonder noemenswaardige incidenten verlopen. Tenminste…’ Ik voelde: dit wordt geen gortdroge nieuwsbrief. Het management had 700 tompoucen besteld bij de HEMA en die waren niet gekomen. Als pleister op de wonde had de ‘MSO’ allerlei lekkers uit de kiosken laten aanrukken. ‘Géén HEMA meer,’ was de vetgedrukte conclusie.
De POC PE ging deze zomer de rode lijn monitoren. Het ging over hoeveel mensen er in de vakantie tegelijk weg mochten. De tip van de maand was vetgedrukt: ‘zet je opgebouwde CF-dagen in op lange diensten (8+) in je vakantieperiode’.
De POC kreeg regelmatig klachten over de dienstkaartjes. ‘Je hebt twee slagen Baarn. Bij je eerste slag is de rijtijd tussen Uto en Ut 6 minuten. Tijdens je tweede slag plotseling vijf minuten. Je dienstlengte is daardoor 9:00 uur ipv 9:01 (9+, daar mag je er maximaal 12 van krijgen per kalenderjaar).’ De POC riep de lezers van de nieuwsbrief op om dienstkaartjes met dergelijk ‘gegoochel’ te omcirkelen en in de POC-kamer af te geven.
Op pagina 7 tips voor als je TM je uitnodigde voor een gesprek en er onaangekondigd een aMSO aanschoof: ‘Geef aan dat je hier niet op voorbereid bent en beëindig direct het gesprek. Je hebt namelijk recht op aanwezigheid van een tweede persoon.’ Voor de eenzame stakkers volgde een extra tip. Was je lid van een vakbond dan kon je je Vakbond Contact Persoon of Persoonlijke Belangenbehartiger meevragen.
Er waren veel klachten over de bedrijfskleding. Overhemden maat 42 met een mouwlengte maat 36 bijvoorbeeld. Of: broeknaden die na twee stappen openlagen. Er volgde een strijdlustige zin: ‘NS verwacht dat wij er piekfijn bijlopen, en moet dan ook zorgen voor kwalitatief goede en representatieve kleding’. De afsluitende instructie luidde: ‘voor al dit soort klachten kun je terecht bij je TM.’
Op een of andere manier waren deze medewerkers niet gebogen voor de zelfredzaamheidsstorm die het land in zijn greep had. Terwijl demente bejaarden al lang weer hun eigen billen veegden, was hier nog een reservaat dat zijn kapotte broek gewoon op het bureau van zijn baas knikkerde en zich niet via gegoochel met dienstkaartjes liet bedotten. En niet bang was er bij de volgende reorganisatieronde uit te vliegen.
Eén tip schreef ik over: ‘Heb je tijdens je dienst een hulpdienst nodig bv. een ambulance, bel dan nóóit 112 maar altijd het alarmnummer van de VC 030-2354444.’ Je wist maar nooit.
Supermarkt
Ik pakte een abdijbrood en bekeek de prijssticker. Een meisje met twee staarten stond achter de schuine manden afgebakken broden in te pakken. Iets verderop plakte een knul met roze babykonen stickers op de zakjes van de stokbroden. Het meisje zei tegen de jongen: ‘Wat zei ik je? Even een golfje en dan wordt het rustig. Iedereen gaat naar het strand. Ga jij straks nog?’ Buiten was het zevenentwintig graden.
Een heel abdijbrood kostte 1,79, een half 83 cent. Ik hoofdrekende nog een keer en pakte toen twee halve broden. Bij het vak van de aardbeien stonden alleen nog kleine bakjes. Die waren bijna even duur als de pondsbakken. Bij de melk stond een meisje op een omgekeerd krat pakken bij te vullen. Op zondag was de winkel in handen van scholieren. Ik vroeg haar of er vandaag nog nieuwe producten kwamen. Ik wist het niet precies hoe het ging op zondag. Ze vroeg wat ik nodig had. Ze zou het even vragen en verdween door de rubberen flapdeuren naast het statiegeldapparaat. Als kind rende ik vroeger altijd met de lege flessen naar het statiegeldluik. Dan drukte je op een belletje en kwam er een jongen die de flessen in kratten zette en wat op een kassa toetste en dan kreeg je een bonnetje. Soms moest ik wel drie keer op het belletje drukken.
Nu duurde het ook heel lang, maar er was geen belletje. Ik overwoog om naar de kassa te gaan. Buiten werd het met het kwartier een graad warmer. Misschien was ze me vergeten. Of was ze even gaan plassen. Dat soort dingen gebeuren. Ik liep wat heen en weer tussen de melk en de flapdeuren.
Toen kwam ze. In haar armen drie grote dozen aardbeien. Hoeveel wilt u er? vroeg ze. Ik pakte een doos en bedankte haar omstandig.
Bij de kassa begon een meisje mijn spullen langs het bliebapparaat te halen. Ik zei: ‘Goedemiddag.’ Ze keek op en zei iets dat ik niet verstond. Ik zette de grote doos aardbeien onderin mijn tas en hoorde haar zeggen: ‘Ik zou niet te vroeg juichen.’ Het kassameisje zat half achterom gebogen naar haar collega. ‘Zo denk je dat iedereen onderweg is naar het strand en zo staat het hier weer vol.’ Ze bliebte de halfjes brood en zei toen: ‘vijftien euro veertig.’ Ik snapte ook wel dat ‘alstublieft’ te veel gevraagd was. Het was meer dan zij deze middag zou verdienen. ‘Zegels?’ vroeg ik. Ze keek me aan en drukte op wat knoppen, ik moest mijn pinpas uit het apparaat halen en er opnieuw instoppen. De kassa kende een strakke volgorde. Ze onderdrukte een geeuw en gaf mij de zegels. ‘De bon?’ vroeg ik. Ze drukte weer op een knop.
Ik liet de gekooide tijgers achter en stapte met mijn aardbeien de verzengende hitte in.
Dans
Ik trok mijn jas uit, ging zitten en toen zag ik haar op perron 11. Ze droeg open schoenen: een hakje, veel bandjes. De pijpen van haar wijde broek waren rafelig afgeknipt, daaronder zat een andere broek, oranje met lichtblauw. Ze danste. Ze bewoog zoals Chinezen ‘s ochtends bewegen in de parken van wereldsteden. Maar dan tien keer zo snel. Dat kwam misschien door de muziek die via blauwe draadjes naar haar oren ging. Ze zong erbij. Dat wil zeggen: ik zag haar mond bewegen in het ritme van de rest van haar lijf. Ik dacht aan Thriller van Michael Jackson. Ik staarde zoals een kind dat nog niet afgericht is en ik dacht hoe slim het was om die wachttijd zo te benutten. Zij keek nergens naar. De jas was te groot voor haar ranke lijf, een gewatteerd wijnrood mannenjack met witte en blauwe strepen op de mouw. De boorden hingen ver over haar handen en waren nergens meer wijnrood. Er liep een jonge knul met een gewatteerde jas vlak langs haar. Maar het deed haar niks. Hem trouwens ook niet. Hij ging zitten op de rugleuning van een bankje en bladerde in de Spits. Geen beweging voor hem. Maar zijn jas was dan ook niet vuil.
Tasjes
Voor ik het vergeet, zei mijn vader. Hij bukte tussen een tweezitsbank en een dressoir. Ik was nog geen halve minuut binnen. Toen hij weer rechtop stond had hij twee tasjes in zijn hand. Damestasjes. Eén crème, een melkchocoladebruin. Avondtoilettasjes. Ze zouden niet misstaan in de tv-serie Madmen. Ik herkende ze onmiddellijk. Er zaten kleine slotjes bovenop. Ik ontgrendelde de tasjes. In de bruine zat vulpapier, in de crème een opgepropte krant.
Thuis ontwarde ik de krantenprop. Met de strijkbout streek ik hem glad. Dat had ik afgekeken van een butler. Zo kreeg zijn baas geen zwarte vingers. Nieuwe Dag – Amsterdams Dagblad heette de krant. Hij was van maandag 4 april 1966. Het hoofdnieuws was een Amerikaanse kernbom die na een vliegtuigbotsing voor de Spaanse kust bij Palomares in zee lag. Bergingspogingen waren mislukt. De kabel was tot drie keer toe gebroken. Waar de bom nu precies lag, wisten de Amerikanen niet meer. Drie andere bommen waren op land gevallen. De Amerikaanse luchtmacht had 1500 ton met plutonium besmette Spaanse aarde overgebracht naar Zuid-Carolina. Gevaarlijk was het niet, beweerden de Amerikanen. Het weghalen was juist bedoeld om de Spanjaarden gerust te stellen. Daarom hadden de Amerikaanse ambassadeur in Madrid en de Spaanse minister van voorlichting bij Palomares in zee gezwommen. Met hun gezinnen. De grootste geruststelling, las ik, kwam van de economische bedrijvigheid die de bergingsoperatie veroorzaakte. Hotels, restaurants en taxichauffeurs deden al weken goede zaken.
Op pagina 7 stond iets over een documentaire over kleurentelevisie, die later die week werd uitgezonden. Nederland 1 begon om 19 uur, Nederland 2 om 20 uur. Voor half elf was alles afgelopen.
Ik vroeg mij af hoe een Amsterdamse krant in mijn moeders tasje was gekomen.
Ik vroeg mij ook af hoe het met de kinderen van die Spaanse minister en die Amerikaanse ambassadeur ging.
Bioscoop
Schuin voor mij aan de andere kant van het gangpad zaten een jongen en een meisje. Ze hadden hun tafeltjes opengeklapt. In het midden van de twee tafeltjes steunde een iPad op het driehoekige beschermflapje en tegen de rugleuningen van de stoelen ervoor. De jongen droeg zijn bruine haar naar voren. Dat zag je wel vaker bij jongens. Ze trokken een muts over hun natte haren en dan droogde het vanzelf zo op. Het meisje had lang blond haar. Ik dacht aan M die vandaag haar pruik kon ophalen. Misschien neem ik wel blond, had ze gezegd, altijd al eens blond haar gewild. Het stel keek een film. Af en toe zag ik beelden. Ik kende de film niet. Stations, tunnels en viaducten leverden het beste zicht. Maar die droogden op naarmate Rotterdam verder achter ons lag. Voorbij Dordrecht was er vooral daglicht. Dan keek ik naar drie horizontale strepen viezigheid. Ik gokte dat het de plekken waren waar de scharnierpunten van het beschermflapje het scherm raakten. Voorbij Breda leek de trein uit de rails te willen vliegen. De iPad zette de film op pauze. Ik zag een menu in het filmbeeld, de blauwe knopjes voor terug naar begin, play, door naar einde. De jongelui kwamen in beweging. Het meisje tipte met haar vinger op het scherm. Ze had een lange nagel. Die nagel tikte links van de play-knop. Het meisje sloeg haar hand voor haar mond en zei ‘ooh’. Toen moesten ze allebei heel erg lachen.