Ik haalde het blauwe vest uit de volle tas en legde het op de toonbank. De mevrouw in de rode Hema-sweater keek naar de bon en toen naar het kaartje aan het vest. Ze zei dat het nummer niet klopte. Ik zei dat ik twee vesten had gekocht: een bruine en een blauwe. De bruine hadden we mijn vader aangetrokken en daarin lag hij nu in de aarde. De vrouw zei dat ze dit niet zomaar kon terugnemen, dat ze dan problemen kreeg. Ik keek op de bon. Er stond 2x 19,95. Ze vroeg aan haar collega naast haar of ze toch geld mocht teruggeven. Het mocht. Van harte ging het niet. ‘Nou klopt mijn administratie niet,’ zei ze. Ze zou uitzoeken welke collega zo lui was geweest om de twee vesten niet apart te scannen. Ik zei dat ik hoopte dat dat dan wel klopte op de bon. Bij de Zeeman zei ik tegen een grijze dame in blauwe Zeeman-bloes dat ik drie pyjama’s voor mijn vader had gekocht en ik liet ze haar zien, ze zaten nog in het plastic, en dat de lieve man nu dood was en dat ik zo gauw de bon niet meer had kunnen vinden. Dat vond ze een hele goede reden om de pyjama’s zonder bon terug te nemen en ze vertelde het aan het kassameisje en die scande de pyjama’s en toen moest haar collega de terugname autoriseren door haar wijsvinger op een apparaatje te leggen en de eerste drie keer lukte het niet, er verscheen een rood kruis op het kassascherm, en toen ze haar vinger nog een keer aan haar broek had afgeveegd lukte het wel en kreeg ik 36 euro en zei het meisje ‘gecondoleerd’ en dat vond ik heel attent. Bij C&A gaf ik het blauw-bruin gestreepte vest en een kassabon aan weer een kassameisje. Omdat mijn vader zo enorm was afgevallen en omdat die keurige jasjes die hij altijd droeg niet echt handig waren, had ik vesten gekocht. Dat leek me lekker warm. Het kassameisje zei dat er geen kaartje aan zat, maar ze deed niet moeilijk, ze riep een collega. Die vroeg of ik wist waar ik het vest vandaan had. Ik wist het niet meer zo goed. Het was vier weken geleden dat ik de kleren had gekocht. We vonden nog een zelfde exemplaar, we vergeleken het nummer op de bon met het nummer op het kaartje, nummers waren heilig, niemand keek of er een vlek op het vest zat, en het klopte en het meisje dat met mij was meegelopen zei tegen het kassameisje dat het klopte en ik kreeg twintig euro. Bij Dolcis was alles in orde, de schoenen en de bon, en was het zo gepiept, ik moest alleen een handtekening zetten en het kassameisje voerde mijn telefoonnummer in de kassa in en bij Primark was de rij lang maar ook daar ging het teruggeven van twee pantalons moeiteloos en toen was mijn tas leeg en ging ik verlicht naar huis.
Categorie: blog
Mager
Ik zag het water glinsteren. De zon verlichtte de rivier en de bruggen en de wolkenkrabbers vrolijkmakend. Ik reed de parkeerplaats op van wat ooit een wereldberoemd subtropisch paradijs was en waarvan de verf nu schilferde en het beton bladderde. De parkeerwacht zat op een krukje in de winterzon en las een boek. Het waren jonge jongens die hier het geld inden. Waar ze van waren was me nog steeds niet duidelijk. Toen ik gisterenavond wegreed, kwam de donkere jongen uit het houten feesthok, zo’n driehoek die je ook op kerstmarkten ziet, naar me toe. Hij dacht dat ik in de haven werkte, ‘de haven?’ had hij de eerste keer gevraagd, en sindsdien betaalde ik vier euro in plaats van vijf. Hij wreef in zijn handen, gaf me een snoepje, dat deed hij iedere keer, en zei: ‘Dit is geen weer voor een neger.’ Ik sloot de auto af, liep de trap op naar de Maasboulevard, drukte op wat knoppen bij de verkeerslichten, wandelde door de draaideur het ziekenhuis in, keek voor de zoveelste keer naar de gekleurde huisjes aan een haven, misschien Willemstad, in het trappenhuis tussen de begane grond en de eerste verdieping en naar een kudde olifanten in een diep oranje stoffig landschap tussen een en twee. Ik zei ‘hallo’ tegen wat mensen op de gang, ging de kamer in en hing mijn jas op. De arts kwam binnen. Ik zei tegen de arts: ‘Hoe mager ook, gisteren lukte het me nog niet om met mijn duim mijn middelvinger aan te raken toen ik mijn hand om mijn vaders pols deed.’ We keken samen onder het laken naar de arm die langs zijn lijf lag en die me deed denken aan de film Hunger. Ik probeerde het opnieuw. Nu lukte het wel.
Muziek
Ik liep naar de huiskamer. Daar stond een apparaat van Douwe Egberts waar ik koffie en thee uit mocht halen. De Surinaamse man die ik al die dagen alleen aan de grote tafel had zien zitten, had gezelschap gekregen van een Indische vrouw. Ik hoorde haar zeggen: ‘Ik heb altijd muziek aan. Zonder muziek kan ik niet.’ Haar gladde haren waren wit, haar huid warm bruin. ‘Nee,’ zei de Surinaamse man, ‘een leven zonder muziek is geen leven.’ Ik hoorde vrolijke, tropische klanken uit de huiskamerboxen. Misschien had de vrouw zelf muziek meegebracht of had een familielid daarvoor gezorgd. Ik had die eerste weken ervoor gezorgd dat de krant met mijn vader meeverhuisde naar al zijn tijdelijke adressen. Dat was de enige hobby die ik van mijn vader kende: krant lezen. Inmiddels had ik de krant opgezegd. Dat ging makkelijk. Ik zei dat mijn vader stervende was. De mevrouw van de klantenservice wenste mij veel sterkte en de volgende dag lag er een brief op de deurmat aan de Erven van mijn vader. Voortvarendheid kon je de krant van Wakker Nederland niet ontzeggen. Bij de Evangelische Omroep kreeg ik een enorm keuzemenu en een langdradig stoffig muziekje vol ruis terwijl er op de website stond: ‘Opzeggen? Bel …’. Toen ik eindelijk een man aan de lijn kreeg en hij zijn ding deed en mij vroeg welke reden hij erbij kon vermelden, zei ik: mijn vader is stervende. Hij wenste mij veel sterkte. Wat was sterkte eigenlijk? De Surinaamse man wiegde ondertussen met zijn voet en hield mij in de gaten terwijl hij over de muziek sprak met de nieuwe mevrouw en ik mijn thee tapte.
Zwart
Ik dacht na over het woord ‘comfortabel’. Ik zei: niemand die stervende is lijkt me comfortabel. Maar comfortabel was het enige woord dat de artsen nog over hadden voor mijn vader. Er moest een doel blijven. Nu ze hem niet meer beter konden maken, was het doel hem zo comfortabel mogelijk te houden. Misschien was ik in te protestantse klei groot geworden. Het leven kon niet zonder lijden, het sterven ook niet. Het was wel aandoenlijk en geruststellend, de betrokken zorg die de verpleegkundigen en de artsen voor en om mijn vader hadden. Boven de morfinepomp hing nu de dormicumpomp. Ik was even een uurtje weggeweest. Renate had me op de Cadillac flink mijn spieren laten voelen. Ik bekeek mijn vader. Zijn gezicht was gladder, rustiger. Misschien kwam het door de dormicum. En konden de artsen tevreden zijn. Overigens hadden ze vanochtend mijn broer gebeld over die dormicumpomp. Ook wij werden comfortabel gehouden. Niets mocht ons verrassen. Maar mijn broer was tweede contactpersoon en ik eerste en ik had geen gemiste oproep. De verpleegkundige had het ook gemerkt. Ze keek in het mapje van mijn vader. Daarin stond mijn broer als eerste en ik als tweede. Ik zag ook dat mijn telefoonnummer niet klopte. Ik dacht aan Claudine, de prachtige donkere Claudine die alweer negen dagen geleden op een late zondagavond met ons de anamnese had ingevuld terwijl mijn vader zijn plekje had gekregen op deze kamer. Ze had onze namen en telefoonnummers met veel zorg genoteerd, gecheckt, het aantal cijfers geteld. ‘Niets zo onvergeeflijk als dat ik dit fout noteer,’ zei ze. De zorgvuldigheid van Claudine was met een menselijke hand overgeschreven en omgedraaid en een cijfer was veranderd. Het leven bleef mensenwerk. R had die zondagavond nog tegen Claudine gezegd terwijl hij naar mijn vader wees: ‘Als hij zwartje tegen u gaat zeggen, kunt u hem ontslaan.’ Hoe comfortabel mijn vader ogenschijnlijk ook was en hoe wonderlijk zijn uithoudingsvermogen, ik verwachtte niet dat hij dat nog zou gaan zeggen. Al was het bijna Kerst.
Gewenning
Ik keek op mijn laptop live naar de slechtste acteur van het kabinet. De journaals hadden het debat in de Eerste Kamer versmald tot een honkbalwedstrijd met als enige vraag: zou die ene PvdA-senator de bal in- of uitslaan? Mijn laptop stond op het bed van mijn vader. Naast zijn heup was iedere dag meer plek. Mijn vader hield van actualiteiten, het leek mij voor hem niet vervelend, zo’n beschaafd, spannend debat in de chambre de reflection, al leek het mij spijtig als de laatste stem die mijn vader in zijn leven zou horen die van de minister van Wonen was. Willem Jan Otten had de P.C. Hooftprijs gekregen. Ook dat zag ik op mijn laptop, in de krant. Hij hield van het vrije essay, zei hij in een interview, maar er was nog maar bar weinig ruimte voor. Hij zei: ‘We zetten het essay te makkelijk weg als opinie. We verwarren denken erg met voelen en vinden.’ Ik wist niet waarom, maar ik vond het toepasselijk om dit te lezen, terwijl ik naar een politiek debat keek. Ik was inmiddels helemaal gewend aan de ademhaling van mijn vader. Die was dan weer diep, dan weer ondiep, dan weer aanwezig, dan weer seconden lang afwezig. Iedere patroon had op den duur een regelmaat en wende.
Kwijt
Ik lag in een ziekenhuisbed. Het was mijn derde nacht. Hiervoor had ik nog nooit in een ziekenhuisbed gelegen. Ik lag op mijn buik. Als ik mijn hoofd iets oprichtte zag ik door het half geopende gordijn hoe de straatlantaarns en de rode achterlichten de nacht boven de stad met hun twinkeling verdreven. Keek ik naar rechts dan zag ik mijn vader die steeds vaker en langer niet dan wel ademhaalde. Zijn neus werd met de dag groter en krommer. Mijn zwager leek het niks om in het ziekenhuis te waken. ‘Straks zetten ze je nog een been af,’ zei hij. In luttele dagen had ik het ritme van de afdeling Geriatrie leren kennen. Niets was meer vanzelfsprekend. Een meneer kreeg instructies om nog wat verder te draaien, om zich lang te maken, om nog niet te gaan zitten terwijl zijn broek nog aan was, dat hij nu helemaal scheef op de pot zat, dat hij weer moest gaan staan, dat hij zich lang moest maken, dat hij zich weer een beetje moest draaien. Het duurde zeker vijf minuten voor hij goed zat. Ik hoorde Michel, de verpleegkundige met het kleine staartje op zijn geschoren hoofd, tegen de meneer op de pot zeggen dat dit een enorme klus was geweest, en dat de dag nog maar net begonnen was. Ik draaide me nog een keer om. Gisteren had ik bij een mevrouw, die haar huissleutels kwijt was en voor een dichte deur had gestaan, in haar jaszakken gevoeld. Ze was de eerste dag dat mijn vader hier was, al een keer bij ons binnengelopen. Toen smste mijn broer. Hij zou zo even een bakkie komen doen. Ik speelde nog wat met de knopjes van het ziekenhuisbed en sprong er toen uit. Gedachteloos deed ik mijn ding op het toilet.
Goedkoop duurkoop
Ik pakte mijn laptop. Er was hier internet. Mijn vader had zijn ogen half open. Zijn pupillen leken het plafond af te tasten. Toen mijn broer binnenkwam, die vroeg of mijn vader wist wie hij was, zei hij, ‘ja nou en of.’ Het was niet heel duidelijk, maar hij zei het mooi wel. Het was het eerste dat ik hem hoorde zeggen in drie dagen. Ik dacht aan de verpleeghuisarts van zondag, die even had gemist dat mijn vader 2,5 liter urine in zijn blaas had en een knallende blaasontsteking en van eerdere artsen klakkeloos het oordeel zware dementie had overgenomen wat gewoon een vet delier bleek te zijn. Ik had haar gevraagd wat er nu precies met mijn vader aan de hand was. Ze zei dat mijn vader aan zijn laatste fase begonnen was. Het klonk alsof ze het uit een boekje voorlas. Ze werkte misschien al veel te lang met oude mensen. Of ze was een stroman van de politiek en kreeg ze een bonus per uitgespaarde euro zorggeld. Ik keek nergens meer van op. Een goede vriend zei: ‘Met zulke ouderenzorg hebben we geen euthanasiecentra meer nodig.’ Dankzij die luie stromannen van de politiek, die de afgelopen weken alle tijd hadden gehad om een eenvoudige blaasontsteking bij mijn vader vast te stellen, kuurtje erin, klaar, maar dat allemaal hadden nagelaten, waren we de zorgkosten nu lekker aan het opjagen. Ik keek tevreden rond: een state of the art-geriatrische afdeling in een gerenommeerd ziekenhuis, hoog opgeleid personeel dat niks deed zonder protocol en dat er zichtbaar en professioneel plezier in had oude mensen beter te maken. Jammer was dat mijn vader op het randje balanceerde van leven en dood. Mijn vader leek steeds wakkerder. Ik zei: ‘Ik start even het NOS-journaal op.’ We hielden de laptop voor zijn hoofd, het geluid zo hard mogelijk. De begintune klonk, zijn ogen gingen onmiddellijk naar het beeldscherm. Het journaal opende met nieuws over Mandela. Dat vonden mijn broer en ik wel humor.