Ik keek op mijn laptop live naar de slechtste acteur van het kabinet. De journaals hadden het debat in de Eerste Kamer versmald tot een honkbalwedstrijd met als enige vraag: zou die ene PvdA-senator de bal in- of uitslaan? Mijn laptop stond op het bed van mijn vader. Naast zijn heup was iedere dag meer plek. Mijn vader hield van actualiteiten, het leek mij voor hem niet vervelend, zo’n beschaafd, spannend debat in de chambre de reflection, al leek het mij spijtig als de laatste stem die mijn vader in zijn leven zou horen die van de minister van Wonen was. Willem Jan Otten had de P.C. Hooftprijs gekregen. Ook dat zag ik op mijn laptop, in de krant. Hij hield van het vrije essay, zei hij in een interview, maar er was nog maar bar weinig ruimte voor. Hij zei: ‘We zetten het essay te makkelijk weg als opinie. We verwarren denken erg met voelen en vinden.’ Ik wist niet waarom, maar ik vond het toepasselijk om dit te lezen, terwijl ik naar een politiek debat keek. Ik was inmiddels helemaal gewend aan de ademhaling van mijn vader. Die was dan weer diep, dan weer ondiep, dan weer aanwezig, dan weer seconden lang afwezig. Iedere patroon had op den duur een regelmaat en wende.