Ik sneed een dun plakje van het stronkje van een spruit. Het spruitje was ergens op een spruitenveld met de andere spruiten door de snijkop van een plukmachine van de stam afgesneden en nu sneed ik er nog een stukje van af en pelde ik wat buitenste blaadjes los. Op de grote snijplank sneed ik de schoongemaakte spruitjes door midden. R zette de huistelefoon op het aanrecht, ik zei wat, de andere kant te Berlijn zei dat ze mij goed hoorde en ik hoorde Berlijn ook prima. Hoe het met de Berlijnse vriendin ging, zou ik wel van R horen, daar hoefde ik niet naar te vragen, ze was benieuwd naar mij, zei ze. Ik vertelde wat, ik zei dat ik heel vaak aan haar had gedacht tijdens het maken van de logeerbedbakken en het restaureren van het bureautje. Zij was een van de mensen die wel eens kwam logeren immers, en ik wist wat zij kon waarderen. Ik had haar al in die kamer zien logeren en werken aan dat bureautje, toen ik nog aan het zagen en schuren en verven was. Ook dacht ik vaak aan haar als ik thee zette, met name als de roestvrijstalen pot vol theedruppels zat en ik dacht: ik moet de pot weer eens poetsen. Een van de laatste keren dat ze hier logeerde had zij, terwijl ik het logeerbed opmaakte, thee gezet en en passant de theepot blinkend gewreven. Daar genoot ze van. Ik had me tijdens dat klussen ook wel eens afgevraagd of ze nog kón komen logeren, gezien het fysieke ongemak waar ze liever niet over sprak, maar het had me niet weerhouden om er een hele mooie kamer van te maken. Juist niet. Het pond spruiten was inmiddels schoon. We zeiden dat we elkaar snel zouden zien, bij een feestje van iemand anders en toen beëindigden we het gesprek. Ik ging verder met de puntpaprika, die sneed ik in reepjes en ondertussen vroeg ik me af of vrienden bij bepaalde alledaagse handelingen aan mij moeten denken, en bij welke handelingen dan, of dat ik dat alleen maar heb.
Categorie: blog
Gezellig
Ik stond voor het cola-schap. Een literfles was goedkoper dan een klein flesje. Hoe kon je een kind de waarde leren van een klein beetje? Ik had maar een klein beetje cola nodig. Het was om het ophangoog dat op de hanglampstang zat vastgeroest, los te krijgen. De Hubo had zulke ophangogen niet. Ik keek naar het schap en wist plotseling niet of alle cola’s werkten, of ik dus ook cola light kon kopen, of cola van een B-merk. Thuis legde ik het ophangoog met een klein stukje stang er nog aan in een espressokopje en schonk het bruine vocht erbij. Ik verwachtte een bruisende explosie, waarna het metaal me blinkend toelachte, ik had zulke verhalen wel eens gehoord, maar er gebeurde niet veel anders dan wanneer ik een glas cola inschenk zonder dat daar iets vol roest in ligt. Ik was al de hele dag bezig met die lamp nadat ik ‘m gisteren al had ingesmeerd met citroen en vandaag met een papje van azijn, zout en bloem en daarna nog met een speciaal matje op de schuurmachine had gepolijst. Ik dacht het proces te snappen, de oxidatie, helemaal weg kreeg ik het niet, tenzij ik nog uren met dat polijstmatje op de schuurmachine in de weer ging, maar het was nu eenmaal een oude lamp en ik vond hem wel klaar en wilde hem ophangen, maar daarvoor had ik dus dat ophangoog nodig dat nu in de cola lag. Ik viste het iets minder roestige ding uit het espressokopje, klemde het in de bek van de waterpomptang en draaide met een kleinere tang, maar er gebeurde niks. Ik gooide het ding terug in de cola. Uit de lamp kwamen een zwarte, grijze en rode draad. Dat was oude taal voor het bruin, blauw en geelgroen van tegenwoordig, maar ook weer niet helemaal, want uiteindelijk bleek rood de aardedraad en moest ik het zwart en grijs verbinden met het zwart en blauw uit het plafond en dat kon ook omdat R een uurtje na mij ook wat had gefröbeld met de waterpomptang en toen was het gelukt met dat oog en kon ik het op de nieuwe schroefdraad draaien. In de naar beneden wijzende glazen kappen draaide ik spaarlampen, ook bij mijn vader had maar in drie van de zes kappen een lamp gezeten, een spaarlamp, een heldere gloeilamp en een melkglazen gloeilamp, toen dacht ik direct aan zuinigheid, maar nu zag ik dat zes lampen de kamer heel erg ongezellig zouden maken. Ik moest zuinigheid vervangen door gezelligheid.
Zuur
Ik stond bij de citroenen. Je kon ze los kopen, een citroen kostte 59 cent, en in een netje voor 1,69. In een netje zaten vijf citroenen. Ik wist niet hoeveel citroensap ik nodig had om het messing of koper, ook dat wist ik niet, glimmend te krijgen. Ik kocht twee netjes. Ik schroefde de glazen lampenkappen uit de lampfitting en ontdekte dat die op hun plaats werden gehouden door een schroefring. Al draaiende kwam ook de schroefhuls los. Ik perste tien citroenen, goot het sap in een glazen kom en legde daarin de ringen en hulzen. Met een kwast smeerde ik het citroensap over de armen en plafondkap van de hanglamp. Ergens ging het tegen mijn gevoel in: metaal aan nattigheid blootstellen = roest. Ik schudde wat met de kom, draaide de hulzen en ringen af en toe om en na een paar uur was er beslist wat gebeurd. De armatuur zelf was te groot om in een kom te leggen, dus bleef ik daar voortdurend sap op smeren. Ik zocht weer op internet. Het ging erom dat het zuur de koperoxide oploste. Eerst dacht ik: als het maar een beetje helpt, maar nu kreeg ik er lol in. De volgende ochtend glom er beslist veel meer, maar vlekkeloos was het niet. Ik maakte een papje van zout en azijn en bloem en smeerde dat op de aangetaste delen. En toen ging ik weer wachten. Rusland was de Oekraïne binnengevallen. Ik vroeg mij af wat ik kon met mijn nieuw verworven kennis over messing, koper, schroefringen, zuur en oxidatie.
Lente
Ik rende langs de plek waar zeker twee jaar een groot bord had gestaan met daarop ‘Realiseer hier uw landvilla’. Dat bord was nu weg, de armetierige, dichtgetimmerde huisjes waar dat bord voor had gestaan, waren ook weg en nu stond er een bouwkraan. Geen bouwplaats kon meer zonder een bouwkraan. Alles wat onder de grond geregeld moest worden was al klaar. Er lag een strakke betonnen vloer die de plattegrond van de landvilla volgde. Iets verderop waren de ramen van café Oud-Verlaat beslagen. Ik zag nog net de wielershirts van een bouwbedrijf uit Zevenhuizen. Die zijn wit met groen en geel, ze drukten tegen de ruit, de mannen in die shirts zie ik nooit fietsen, ik zie ze alleen daar aan die bar zitten, iedere zondagochtend. Buiten stonden heel veel fietsen. Het was vanwege het mooie weer dat iedereen naar buiten ging, nog wel met sjaals en een muts onder de valhelm. Na een kilometer of twee vonden ze dat ze lang genoeg buiten waren geweest en wel iets hadden verdiend: koffie, wie weet met appeltaart, of bier of erwtensoep. Nog iets verder hoorde ik geroezemoes van een mensenmassa, ik dacht aan een dorpshuis, maar het was het kleine kerkje van Oud-Verlaat, de deur stond open, ik zag niemand. Als ze straks naar buiten gingen, liepen ze zo tegen het plakbord van de politieke partijen aan. Er was een postervullende foto van een meneer van het CDA met een enorme gebit, zonder toelichting. De VVD vond dat je huis geen spaarpot van de gemeente mocht zijn. Ik vroeg mij af waarom niet. De gemeente mocht best een gleuf in mijn dak maken en daar regelmatig geld in gooien. Ik zag krokussen en een struik met witte bloempjes, voor de meteorologen was de lente begonnen. De enige die dat echt geloofde was de wielrenner die me tegemoet kwam rijden in zijn korte wielerbroek, bleke knieën, bleke kuiten, een kale kop, wapperend shirt, opgestroopte mouwen.
Welingelicht
Ik keek naar een aflevering van VPRO Boeken met Hugo Brandt Corstius uit 2009. Die werd herhaald omdat Brandt Corstius was overleden. Ik kende de uitzending niet. In 2009 was ik nog niet aan mijn roman begonnen. Het viel mij op hoeveel mimiek de vader Hugo en zijn zoon Jelle gemeen hadden. Brandt Corstius kende ik van zijn stem, van de radio, van het programma Welingelichte Kringen, iedere vrijdagmiddag bij de VPRO. Dan zat hij samen met Joop van Tijn, Henk Hofland en John Jansen van Galen in een café, je hoorde kroeggeluiden, er werd gerookt en gehoest en over de brandhaarden van de wereld gesproken met wisselende gasten. Die mannen op de radio in de jaren tachtig van de vorige eeuw waren tijdloos en oud. Niet oud in de sterfelijke zin, maar in de wijze. Ze boden mij het politieke en culturele venster op de wereld, dat ik opslurpte, daar alleen in die kleine woonkamer, op die grote boerderij, met een scheef raam voor en een scheef raam achter. Door dat scheve raam achter keek je niet verder dan de rij bomen een paar meter verderop. Het scheve raam voor stond haaks op de dijk en was zeker veertig meter van die dijk en bood hooguit half zicht op een kleine wereld waarin akkers, landbouwmachines, vrachtwagens en auto’s, in die volgorde van belangrijkheid. Met mijn neus tegen dat scheve raam aan de voorzijde kon ik niet, want daar stond een bureau, en op dat bureau stond een Real CS 702 Cassetten Recorder Netz/Batterie MW/UKW Radio en daardoorheen kwam de wereld en de snoeiharde of ironische of verrassende kijk van Hugo Brandt Corstius. Die radio heb ik een paar weken geleden bij de Milieustraat gebracht, in de container met afgedankte elektrische apparaten. Hij deed het nog, krakend. Net als Henk Hofland trouwens, en John Jansen van Galen. Dat bureau heb ik opgeknapt en daaraan ga ik aan mijn roman werken; de stukken die ik met de hand schrijf.
Vooruitgang
Ik had gehoord dat de poortjes op mijn station al een tijdje allemaal dicht zijn. Ik liep de trap op naar het perron en zag dat de breedste poort gewoon open was. Iedereen gebruikte die open poort om in te checken en het perron op te lopen. Op het incheckschermpje las ik dat de jongen voor mij een studentenweekkaart had. Hij hield een literpak dubbeldrank in de smaak mango guanabana onder zijn linkerarm geklemd en had witte Samsung oortjes in. Hij stapte in dezelfde trein als ik en ging naast me zitten, met alleen het gangpad tussen ons in. Via zijn telefoon luisterde hij naar muziek, niet dat ik dat hoorde, maar hij bewoog zijn linkervoet ritmisch en zijn rechterhand sloeg ook een ritme met een denkbeeldige drumstok. Ondertussen checkte hij facebook en whats app, dat herkende ik aan de kleuren en vormen op zijn schermpje en ik vroeg me niet langer af waarom we dat apparaat in zijn handen nog een telefoon noemden, we belden er allang niet meer mee, maar het ging nog steeds om de elektrische overbrenging van geluid, van menselijk stemgeluid, nu aangevuld met instrumenten of voorzien van filmbeelden. De moderne telefoon leek nog het meeste op het klassieke telefoongesprek met die ene buurvrouw die maar ratelde en ratelde met ditjes en datjes en nieuwtjes en roddels, waarbij je de hoorn rustig een kwartiertje weg kon leggen. Had je eenmaal opgenomen, dan bleef het vanzelf stromen en komen. Ik pakte mijn boek. Stendhal laat de vader van Lucien Leuwen zeggen dat de eerste indruk bij idioten van het grootste belang is en dat Lucien een minister altijd moet behandelen als een idioot, ‘hij heeft geen tijd om na te denken’. De drummende jongen moest er bij hetzelfde station uit als ik. Het pak dubbeldrank zat nog steeds onder zijn linkerarm geklemd.
Beperking
Ik hoorde Daan Heerma van Voss bij Kunststof. Dat was er weer gewoon tussen zeven en acht uur ‘s avonds op radio 1. Geen raar gedoe meer vanwege de Olympische Spelen of andere sport, dat het er dan weer wel en dan weer niet was. Ik hou van die regelmaat, dat ik erop kan rekenen dat als ik sta te koken, of als ik vroeg ben, dat wanneer ik eet, ik naar Kunststof kan luisteren. De jonge schrijver zei dat hij geen kranten las, ook geen radio luisterde en geen tv had. Het was te veel, zei hij, die oneindige stroom ongesorteerde nieuwsberichten. Kwam Syrië of de Oekraïne dan nog bij hem langs? vroeg de interviewer. Soms, een week later, zei hij, als een vriend erover begon. Of als hij de actualiteit nodig had voor zijn boek, dan verdiepte hij zich uitputtend in wat zijn verhaal nodig had. Ik snapte hem wel. Mij lukte het niet zo goed om de wereld buiten te sluiten. Maar voor het boek, voor het schrijven was het goed. Ook goed voor het boek was om iedere dag een meesterwerk te lezen. De in Hongarije geboren schrijver Stephen Vizinczey noemde het een van de tien geboden voor een schrijver. Ik was bezig in Lucien Leuwen van Stendhal. Een hele avond Stendhal was oneindig veel bevredigender dan een avond DWDD, journaal, Radar, Nieuwsuur, een documentaire. Een avond tv smaakte als een met smaakversterkers opgepimpte zak chips, waarvan je achteraf spijt had dat je die had leeggegeten. Af en toe onderbrak ik het lezen om iets op te schrijven. Bijvoorbeeld op pagina 301 als de vader van Lucien Leuwen, een doorgewinterde bankier, tegen zijn zoon zegt die op het punt staat een baan als particulier secretaris van de minister van Binnenlandse Zaken te accepteren maar nog wel tegen zijn vader zegt dat hij geen leugenachtige pamfletten gaat schrijven, op dat moment dus zegt die vader: ‘Dat is werk voor schrijvers. Smerig werk, daar geef je leiding aan, dat doe je nooit zelf. De stelregel is: iedere regering, zelfs die van de Verenigde Staten, liegt altijd over alles. Als ze niet over de hoofdzaak kunnen liegen, dan wel over bijzaken. Verder zijn er goede en slechte leugens. Goed zijn de leugens die geloofd worden door het gewone volk dat een jaarinkomen heeft van vijftig louis d’or tot twaalf- of vijftienduizend francs, uitstekend zijn die waardoor sommige mensen met rijtuigen zich laten beetnemen, abominabel zijn de leugens waarin niemand gelooft en die alleen worden nagepraat door afgevaardigden van de regeringspartij. Ziedaar een eerste stelregel van de politiek.’ Zo’n scherpe analyse van het eerste kabinet Rutte en haar val of van de affaire Plasterk had ik de laatste tijd in die enorme nieuwsbrei niet gevonden. Stendhal schreef deze woorden trouwens ergens tussen 1832 en 1836.