Ik rende langs de plek waar zeker twee jaar een groot bord had gestaan met daarop ‘Realiseer hier uw landvilla’. Dat bord was nu weg, de armetierige, dichtgetimmerde huisjes waar dat bord voor had gestaan, waren ook weg en nu stond er een bouwkraan. Geen bouwplaats kon meer zonder een bouwkraan. Alles wat onder de grond geregeld moest worden was al klaar. Er lag een strakke betonnen vloer die de plattegrond van de landvilla volgde. Iets verderop waren de ramen van café Oud-Verlaat beslagen. Ik zag nog net de wielershirts van een bouwbedrijf uit Zevenhuizen. Die zijn wit met groen en geel, ze drukten tegen de ruit, de mannen in die shirts zie ik nooit fietsen, ik zie ze alleen daar aan die bar zitten, iedere zondagochtend. Buiten stonden heel veel fietsen. Het was vanwege het mooie weer dat iedereen naar buiten ging, nog wel met sjaals en een muts onder de valhelm. Na een kilometer of twee vonden ze dat ze lang genoeg buiten waren geweest en wel iets hadden verdiend: koffie, wie weet met appeltaart, of bier of erwtensoep. Nog iets verder hoorde ik geroezemoes van een mensenmassa, ik dacht aan een dorpshuis, maar het was het kleine kerkje van Oud-Verlaat, de deur stond open, ik zag niemand. Als ze straks naar buiten gingen, liepen ze zo tegen het plakbord van de politieke partijen aan. Er was een postervullende foto van een meneer van het CDA met een enorme gebit, zonder toelichting. De VVD vond dat je huis geen spaarpot van de gemeente mocht zijn. Ik vroeg mij af waarom niet. De gemeente mocht best een gleuf in mijn dak maken en daar regelmatig geld in gooien. Ik zag krokussen en een struik met witte bloempjes, voor de meteorologen was de lente begonnen. De enige die dat echt geloofde was de wielrenner die me tegemoet kwam rijden in zijn korte wielerbroek, bleke knieën, bleke kuiten, een kale kop, wapperend shirt, opgestroopte mouwen.