Ik leefde binnen. Door het gekantelde raam stroomde een smalle strook buitengeluiden. De achteruitrijwaarschuwingspiepjes waren deze ochtend niet van de shovels die al weken onvermoeibaar tegels en straatstenen en brokken fietspadasfalt van hier naar ik weet niet waar rijden. De shovels hadden CAO-vrij, vermoedde ik. Vanochtend was het de vuilniswagen, die vrij was geweest op zijn vaste dag hier en nu extra vroeg kwam vanwege een dubbele portie straten. De piepjes werkten als een moderne kerkklok. Ik zag pantoffels en gestreepte pyjamapijpen onder de aaibare kamerjas van de buurman van nummer 16 en het lichtroze tricot dat uitpiepte onder het lange vest van de overbuurvrouw. Allebei trokken ze de groene bak vanuit hun voortuinen haastig naar de straatkant, waar de jongens in hun fluorescerend oranje al nonchalant de bakken aan de armen haakten, op weg naar de hongerige bek. Als het aan de vrije mens lag maakte die het krieken van de dag alleen slapend mee. Toen de dag was overgegaan in de nacht van morgen en de piepjes allang verstomd, stroomde een ritmisch gedreun gesmoord door een wollen deken door de gekantelde opening. Misschien van de disco bij het station, die allang niet meer zo heet natuurlijk, het verraadt hooguit mijn leeftijd. Als ik met een van de laatste treinen terugkeer, op vrijdag of zaterdag, kruisen onze levens elkaar soms even. Ik op weg naar huis, naar de plek bij het gekantelde raam, de jongelui op weg naar hun marktplaats van verleiden en verleid worden, voor wie het allemaal pas gaat beginnen. Hoop ik.
Categorie: blog
Donner
Ik zwom in een zee van boeken. Deze plek was eigenlijk veel beter dan de vorige lokatie, de vloerbedekking was een vondst, tapijttegels in allerlei kleuren en motieven. Misschien waren er restpartijen opgekocht, saai beige en grijs en lichtblauw, lekker goedkoop, maar ook citroengeel, korenblauw en bloedrood, en koninginoranje en tegels met kunstige motiefjes en iemand was gaan puzzelen en had die tegels in een prachtig patroon over die enorme vloer geweven. Heel veel jaren geleden had ik hier ook wel eens gestaan, toen was het nog een bank en lag er kantoorbreed grijs op de vloer, ik wilde geld wisselen voor buitenlands geld, zo lang geleden was het, ik moest heel lang wachten, er waren maar een paar bureaus in die enorme zee waaraan klanten geholpen werden, wat er aan al die andere bureaus gebeurde kon ik niet ontcijferen, er zaten mensen aan in kantoorkleren, ze schoven papier, ze aten een boterham, ze buurtten aan elkaars bureaus, ik zat in die tijd ook in zo’n papieren tijger met bureaus papier te schuiven, de computer deed net zijn intrede. Het zou allemaal verdwijnen, deze keurige banen, en hier waren ze al verdwenen, het pand stond al jaren leeg en nu hadden de boeken er onderdak gevonden, het was lekker druk, een Twentse jongen zei tegen zijn vriend dat hij van zijn leven nog nooit zoveel boeken bij elkaar had gezien. Aan een kleine vrouw die bij de winkel hoorde vroeg hij naar Lord of the Rings deel 2, hij zag wel deel 3 staan, hij vermoedde dat deel 2 er dan niet was, en om zonder deel 2 gelezen te hebben al in deel 3 te beginnen leek hem niet handig. De vrouw wist alles en liep met hem mee, en ook mijn vraag kon ze beantwoorden en ze trok het boek zo uit de kast, het waren Japanse verhalen, voor het eerst dat er zoveel Japanse schrijvers in het Nederlands vertaald waren, en even later zag ik de Twentse jongen met een boek bij een kassa staan.
Klanken
Ik hoorde een man met een licht Martin Simek-accent zeggen dat het inhuren van muzikanten de goedkoopste manier was om muziek in huis te hebben. Hij was op radio 4, ik reed op de A16. Ik snapte wel dat hij het niet over deze eeuw had en ook niet over de vorige en dat deze vlieger niet voor jan en alleman opging. Hij had het meer over koningen en landheren in de tijd dat er nog koningen en landheren waren, die de ene dag zeiden dat ze de volgende dag tijdens de maaltijd graag dit of dat zouden willen horen, iets luchtigs, iets vrolijks, en dan werd er razendsnel gecomponeerd en het leek iets te maken te hebben met de geboorte of de ontwikkeling van de opera. Er was sinds die tijd veel gebeurd. Voor muziek hoefde je geen muzikant meer in te huren en ook niet meer thuis te zijn en ook geen koning te wezen. Muziek paste in een broekzak, in een dopje met een draadje kleiner dan een vingerhoedje. Ik zat eerder op de dag in de metro tussen een jongen en een meisje, allebei hadden ze hun smartphone met draden aan hun oren gekoppeld en soms leek het me teringherrie, maar ze luisterden zelden nog een nummer helemaal, hooguit een halve minuut, dan zat de duim of de wijsvinger al weer op het scherm en werd er doorgeschoven naar iets anders. Later op de dag was ik bij een dame die het gelukkigst was zoals ik haar aantrof: aan tafel met ongehinderd uitzicht over de polder waar ze alles zag groeien en bloeien, de hazen zag rennen, de vogels zag landen op het voederplateau voor het raam, een puzzelboek voor haar, het woord Gods tussen geplastificeerde zwarte kaft met gouden letters onder handbereik, al kende ze de meeste passages uit haar hoofd, naast het zilveren schaaltje met chocolaatjes, een cd vol psalmen in de kleine stereoinstallatie achter haar. Ze zei: ik leef met God in de polder. Ik geloofde haar op haar woord.
Meelezen
Ik las ‘41th Meeting of the OPCW Council.’ Het stond op een stapeltje papieren dat de vrouw naast mij in de bus vasthield. Dear Chairman, stond erboven. Het was de toespraak die iemand namens de Duitse nationale autoriteit aan deze conferentie ging leveren of al had geleverd. Misschien wel deze vrouw. Met een hand hield ze de papieren vast, iets verderop haar bovenbenen, bijna bij haar knieën stond haar handtas en weer iets verder stond haar lange paraplu, tegen de rugleuning van de stoel voor haar. De bus maakte veel bochten en de chauffeur bediende het gaspedaal en de rem graag en veel en regelmatig schoot haar vrije hand naar voren om de schuivende handtas en paraplu rechtop te houden. Ik had ook even gedacht om een grote paraplu mee te nemen. Maar dit was waarom ik het niet had gedaan. Je kunt hem niet op je schoot leggen zonder links en rechts dijen aan de punt te prikken en neerzetten betekent voortdurend alert zijn dat ie niet wegrolt of schuift. Ondanks dat ongemak las de vrouw verder. Op de achterkant van het eerste vel stond iets over Syrië. Het kwam niet vaak meer voor dat je mee kon lezen. Eerst waren de kranten kleiner geworden, toen maakten ze plaats voor de gratis krantjes, waarin niks mee te lezen viel, tot je ook die niet veel meer zag. Loonslaven en scholieren torsten hun documenten en studieboeken tegenwoordig in hun laptops en telefoons. Meelezen op telefoonschermpjes was knap lastig. Ik stapte over op de trein, in deze lag veel afval, op de heenreis viel het reuze mee, er was een schoonmaakakkoord, had ik op de radio gehoord, maar ik had er een hard hoofd in of het voor de schoonmakers beter werd. Iedereen was een ervaring rijker: ook zonder schoonmaken waren de treinen van A naar B blijven rijden, en terug. Ik sms’te een goede vriend met de vraag waar OPCW voor stond. Organisatie voor het verbod op chemische wapens, schreef hij. Ze hadden de Nobelprijs voor Vrede gekregen omdat het ze gelukt was de chemische wapens in Syrië op te ruimen. Zo’n beetje. Schoonmaken was een belangrijk vak.
Terrastaal
Ik zei dat je kon zien of mensen echt bij elkaar hoorden of dat ze alleen maar tot elkaar veroordeeld waren, vanwege werk bijvoorbeeld. Ik wees naar twee vrouwen, allebei met grote zonnebril, tegenover elkaar aan het smalle terrastafeltje, hoofden naar elkaar gebogen, wiegende blote benen, mimiek die naadloos op elkaar reageerde. Dat zijn vriendinnen, zei ik. R knikte. Maar die drie mannen, en ik wees naar de middelbare mannen, de een met sigaar en paars met groene gympen, de ander met een filtersigaret en hemdsmouwen en de derde in pak zonder iets tussen de vingers, die lachen te hard, die moeten dat doen vanwege een of andere zakelijke deal. R dacht van niet. Ik probeerde het met de twee vlakbij ons. Zij, dertiger, beugel, hij, vijftiger, kalend. Die zitten hier omdat hun secretaresses deze afspraak vandaag in hun agenda’s hebben geplemt, zei ik, die secretaresses dachten: leuk, het terras van hotel NY, is weer eens wat anders dan kantoor, en nu moeten ze dingen met elkaar doen die ze nog nooit hebben gedaan. Chardonnay drinken bijvoorbeeld. Of een lunch kiezen terwijl ze geen idee hebben of de ander van een broodje is of meer van het zacht gegaarde lammetje op een bedje van het een of ander. Ze bleven maar naar die kaart kijken, tot de vrouw het ongemak verbrak en zei dat ze van de toetjes was. De man keek verrast. Maar het maakte dat ze konden kiezen. R vond dat mijn theorie voor deze twee beslist opging. Achter ons was het helemaal een stroeve boel. Vier mannen, dertigers, een was duidelijk de leider. Vlees of vis, riep hij, nadat hij de loftrompet over het water en het uitzicht had gestoken, iets wat iedereen gewoon kon zien. De man naast hem zei zacht dat hij liever niet te zwaar at zo midden op de dag. De serveerster kwam. Vier champagne, zei de leider joviaal. We hebben een verloving te vieren. Er werd ongemakkelijk gelachen. Toen de champagne in de lucht was gestoken, werd er een uitsmijter besteld, en kroketten op brood, zelfs een salade, alleen de leider ging voor een gebakken biefstuk. Ik zei: kantoren zijn er niet voor niks. R knikte.
Loods
Ik keek binnen in garages en bandenzaken. Aan het einde van de rij zat gokpaleis Las Vegas, de rode saloonletters waren bespikkeld met veel gekleurde lampjes. Dan kwam er iets hoogs en verweerds, het leek verlaten, maar op de hekken hing een bord van een beveiligingsbedrijf en iets verderop was nog een bord met drie maïskolven en een bedrijfsnaam. De projectontwikkelaar in Fenixloods 1 zei dat het een veevoederbedrijf was. Je had er geen last van, zei hij, een keer per week kwam er een rijnaak laden of lossen en er was geen milieuzone bijvoorbeeld. Dat was anders aan de andere kant, naast Fenixloods 2, daar zat ProViMi en die had een milieuzone van dertig meter. Die maakte onder andere melkpoeder, zei de projectontwikkelaar. In Fenixloods 2 zaten Circus Rotjeknor en Codarts en die verhuisden naar Fenixloods 1 als die klaar zou zijn. Dan pas begonnen ze met de ontwikkeling van loods 2. Vanaf loods 2 had je mooier zicht richting de stad. Maar voor je daar kon wonen, was je misschien wel zes jaar verder. In de lege Fenixloodsen lagen ooit linzen opgeslagen, en suiker, tabak, sojameel, zonnebloempitten, komijn, linnen, chemicaliën, cashewnoten, papier, koffiebonen. Tenminste, die producten stonden op een canvasdoek dat op de gevel was gespannen. Toen we wegliepen, over de Rijnhavenbrug naar de Wilhelminapier, zong R ‘proteïnen, vitaminen, mineralen.’ Dat wist ik niet, zei ik. Ik dacht trouwens dat ProViMi ook in de diervoerders zat. Maar kennelijk was het ene diervoer niet het andere als het om milieuzones ging.
Dorp (2)
Ik luisterde naar een fluitje van een cent. Het was van blik, zei de muzikant, die ook een trommel met drie geitenvellen bespeelde, en die lager klonk wanneer hij zijn vuist op een lager punt tegen die vellen drukte. Ik was nog nooit in Pernis geweest, en nu luisterde ik er naar een enthousiaste groep muzikanten die je gerust voor een goed feest kon inhuren. FolkClub Brielle heetten ze, kortweg FC Brielle. Toen de initiatiefnemer een oproep in het lokale suffertje deed om Brielse muzikanten te vinden had de krant zijn oproep op de sportpagina geplaatst. Pernis, we waren er op de fiets naar toegegaan, de mensen uit de regio kwamen hier eigenlijk ook nooit, zeiden ze, voor het mooie ging je er niet heen, en dan doelden ze op de asfaltwoestenij van de A15 en de A4 en het beton van de metrobaan en de hekwerken van de containerhavens rechts en de petrochemische buizenpaleizen links, die je moest trotseren om er te komen. Maar als je een beetje je best deed, was er de Pastoriedijk en dat was gewoon zo’n kronkelig dijkje met oude huizen waar twee auto’s elkaar niet konden passeren, en her en der wat schapen. En in de kom van die dijk lag dan een schattig dorpje met rode pannendaken. Pernis. Vroeger zeiden we Pernis als er een vreemde geur in de lucht hing, of als we een oranje gloed aan de horizon zagen. Pernis was Shell. Bij Jan Brokken las ik dat hij er ooit een vriendinnetje had gehad, van haar vader mocht hij geen kwaad woord over Shell zeggen. Na vandaag was Pernis ook een dorpje. Een Rotterdams dorpje, dat dan wel.