Ik was de afgelopen dagen voortdurend begonnen maar niet tot een afronding gekomen met mijn dagelijks schrijfoefening op deze plek. Er was te veel nieuws, ik moest het volgen, ergens was een gitzwarte thriller opengeslagen en ik kon niet stoppen met lezen, omdat de plot gruwelijk sterk was. Een asgrauw begin met surrealistische trekjes, mensen die door de wolken uit de lucht vallen, in een onaangeharkt gebied met onstuurbare vechtjassen, met tronies waarvan Hollywood de casting niet beter had kunnen doen, iedereen snakt naar een afronding, een Oekraïense bij de bloemenzee in Kiev zegt huilend: ‘deze mensen wisten misschien niet eens waar Oekraïne lag, en nu sterven ze vanwege dit land’, maar in plaats daarvan breidt de ellende zich gedoseerd uit tot en met stilstaande vleeswagons, waarvan de associatie met veewagens ruim zeventig jaar geleden niet ver is, in de brandende hitte op een verlaten station aan een spoor van nergens naar nergens met een Van Warmerdam-achtige machinist en een felroze gelippenstifte stationsmevrouw. Een schrijver behoeft saaiheid. Freek de Jonge zei gisteren in Zomergasten dat focussen is: steeds sterker denken aan steeds minder en tenslotte volledig denken aan niks. Zijn keuzefilm was Songs from the second floor. Een man klampt zich vast aan het been van Pelle, zijn baas, die van een hogere baas onder een zonnebank te horen heeft gekregen dat ‘700’ nog niet genoeg is, het moet naar 1000, en dus heeft Pelle de man aan zijn been ontslagen. Voortgetrokken aan Pelles been over de vloer schreeuwt de man: ‘maar ik werk hier al dertig jaar.’ Collega’s kijken door een deurkier en sluiten haastig hun deuren als de ontslagen man alleen achterblijft. In Trouw las ik dat de topman van Microsofts mobiele telefonie het ontslag van 12.500 mensen per mail aankondigde met als aanhef Hello there. De oppertopman van Microsoft liet een aanhef in zijn mail helemaal achterwege toen hij zijn ondergeschikten liet weten dat er 18.000 van hen uit zouden vliegen. In ongebreidelde vrijheid doen we andere mensen tekort, zei De Jonge. Kaders waren nodig, en kadaverdiscipline, je hoefde maar twee letters toe te voegen. Ik zag alleen nog niet hoe we die Donetsk-vechtjassen en Microsoft-bazen op een aankleedtafel kregen zodat we ze konden inbakeren.
Categorie: blog
Eenvoud
Ik zag alweer gespannen draden, deze waren bruin, die van gisteren waren groen. De bruine zaten in een rechthoekig perspectiefraam. Ik las dat het dezelfde afmetingen had als het papier of doek waarop Van Gogh zijn schets of studie maakte. Vanuit diverse punten in het raam spanden draden naar een tegenovergestelde hoek of kant, ze kruisten elkaar in het midden, taartpunten, ik dacht aan het flesje Brasso zilverpoets dat mijn moeder twee keer per jaar tevoorschijn haalde. Op het papier of doek trok Van Gogh dezelfde lijnen, soms kon je zo’n lijn nog zien door de verf heen, ik zag zoiets natuurlijk niet, maar dankzij een sterk uitvergrote foto kon ik ook ‘o ja’ zeggen. Die lijnen waren een hulpmiddel om de proporties en het perspectief goed te krijgen, vermeldde de uitleg bij de speciale tentoonstelling over hoe Van Gogh te werk ging. De draden van een dag eerder waren groen, ik zag ze net op tijd, toen ik naar de metro rende omdat ik nog maar twee minuten had, ik wilde al over de aangestampte ondergrond vliegen, maar daar waren dus draden gespannen. Toen ik terugkwam had ik meer tijd, ik zag een klos groen draad, gerold om een stok hout, naast een metalen pin, die in de grond was gestoken, met een oog bovenaan, waardoor het groene draad, ik volgde het strakgespannen groen en kwam bij een volgende metalen pin. De mannen legden de trottoirbanden langs de strakke groene draad, iets verderop was een man op zijn knieën bezig grote rozerode stenen langs die grijze banden te leggen en daartussen zou dan straks het rode asfalt komen. Even later pakten de mannen vouwstoeltjes uit hun busjes en maakten een halve kring onder een grote boom. Ik liep naar huis. Niet ver boven ons daalde een passagiersvliegtuig.
Arles/Detroit
Ik was al een tijdje in Arles, via de brieven van Van Gogh. In juli 1888 had hij Joseph Roulin bereid gevonden model te zitten. Roulin was de postbode. Vincent schrijft over hem aan zijn zuster Wil: ‘een kop zowat als die van Socrates, haast geen neus […] hoog gekleurde volle wangen, een grote baard peper en zout’, aan collega-schilder Bernard: ‘hij is verschrikkelijk republikeins’ en aan zijn broer Theo: ‘een kerel, interessanter dan heel wat andere mensen […] de goeie man neemt geen geld aan, maar was des te duurder, omdat hij met mij at en dronk’. Ik zette de tv aan voor het journaal, het ging over het faillissement van Detroit met een schuld van 18 miljard dollar. Er was een omkooptruc in de maak. De staat zou met geld over de brug komen als de stad of haar investeerders zelf ook geld zouden ophoesten door zichzelf nog verder te verarmen. En daar verscheen Roulin, in het Instituut voor de Kunsten, in zijn pruisisch-blauwe uniform, gegalonneerd met geel, en zijn dikke baardige kop met Postes op zijn blauwe pet. Een bedrijf had de inboedel van het prestigieuze museum, waaronder een aantal Van Goghs, op 4,6 miljard dollar geschat, maar de directeur, die zich met hand en tand verzette tegen de afbraak van haar museum, zei dat de opbrengst kon dalen tot 850 miljoen dollar als er tot gedwongen verkoop werd overgegaan. Een museumbezoeker, een knul van misschien achttien jaar, die voor Roulin stond, zei dat kunst inspiratie gaf om iets te bereiken. Dat kostte geld. Als je mensen kunt leren het te waarderen, zei hij, dan kon dat de stad ooit weer groots maken. Ik zette de tv uit, las verder. In augustus schrijft Vincent aan zijn broer: ‘Het is een nogal droevig vooruitzicht te moeten zeggen dat de schilderijen die ik maak misschien nooit enige waarde zullen hebben.’
Check
Ik had iets geprobeerd bij de incheckpoorten waarvan ik vermoedde dat het niet kon en het ging ook niet echt en dus keek ik op Mijn NS in mijn reishistorie om te kijken hoe het precies zat. Het was zoals ik al vermoedde, maar ik ontdekte ook nog twee merkwaardige transacties van een week eerder met ieder 10 euro erachter. De NS vonden het kennelijk ook merkwaardig, die hadden er in rood bijgezet Niet in- of uitgecheckt. Ik had op die dag een reis gemaakt, die stond keurig in het overzicht, al klopte de inchecktijd niet: er stond 0.00 uur. De juiste inchecktijd stond bij die twee merkwaardige meldingen: 15.52 uur. Ik drukte op de optie ‘Aanvragen restitutie bij een vergeten check in of check uit’. De taal werd er niet fraaier op. Ik deed wat ik moest doen en kreeg de melding dat er iets fout was gegaan, dat ik het op een ander moment nog eens moest proberen. Nu moest het ook wel fout gaan, want ik had niet drie keer ingecheckt en was ook niet vergeten uit te checken. De dame die ik belde vroeg of ze met me mee mocht kijken in mijn reishistorie, ik vroeg: wat gebeurt er als ik nee zeg?, ze vertelde wat zij zag, en dat was weer anders dan wat ik zag. Zij zag de gemaakte reis én een incheck van 10 euro én ook nog een kaartje van 2,30 euro. 2,30 euro kosten de toeslagkaartjes voor wat vroeger de Fyra heette, maar ik had helemaal niet in zo’n hogesnelheidstrein gezeten. Ik vroeg hoe het kon dat zij iets anders zag dan ik, wat ook al weer anders was dan wat er daadwerkelijk bij die poortjes was gebeurd, er waren inmiddels drie werkelijkheden, maar daarin was zij niet geïnteresseerd, wat erop wees dat dit veel vaker voorkwam. Ik had trouwens ook al op Mijn ovchipkaart gekeken en daar zag ik die spookmeldingen van twee keer tien euro trouwens niet. De dame vroeg mijn bankrekeningnummer en ging 12,30 euro terugstorten. Ik zei dat het volgens mij om 20 euro ging, maar haar scherm was kennelijk in de hiërarchie hoger, zij zag wat ze zag, dan moest ik maar een printje maken en daarmee naar een loket gaan of het opsturen. Ik rekende het nog eens na sinds de laatste keer dat ik geld op mijn kaart had gezet. Ik wist nu bijna zeker dat ik helemaal geen schade had gelopen, maar als ik daar nog een keer over ging bellen, om die 12,30 euro maar te laten zitten, dan voegde ik waarschijnlijk een werkelijkheid te veel toe.
Raadsel
Ik zag eendagskuikens in vrolijke snackdoosjes. Een hoogwaardig product, zei de man die in Europa de grootste verwerker van dit eiwitrijke voedsel was. Voor de dierentuinen waren er grootverpakkingen, dozen waarin tweehonderdvijftig eendagskuikens. Het was fideel. Ik hoefde ook niet meer met pijl en boog op pad, of dagen lang te zoeken naar vruchten, zaden en noten, een korte wandeling naar de supermarkt volstond. Katten, dierentuindieren maar ook wilde ooievaars die ruim werden bijgevoerd op de ooievaarstations hadden dus hun eigen supermarkt met dozen en plastic bakjes vol muizen, ratten en eendagskuikens. Ik wist het niet. Er leven gemiddeld op ieder moment ruim honderd miljoen kippen in Nederland, ruim 45 miljoen worden binnen een paar weken kipfilets, drumsticks en vleugeltjes, ruim 45 miljoen leggen consumptie-eieren, en de rest zorgt ervoor dat er iedere anderhalve maand weer 90 miljoen nieuwe kuikentjes zijn die de plek van die geslachte vleeskippen en uitgebroede leghennen innemen. De positie van de haan was een wankele. Er worden jaarlijks honderden miljoenen legkipeieren uitgebroed en slechts de helft kan daadwerkelijk gaan doen waarvoor ze geboren is. Dat wist ik wel, maar niet dat de haantjes na hun leven van een paar uur van nut waren als gemaksvoedsel voor hun mededier. Nu was er een jongeman die een manier wist om al in het bevruchte ei te kijken of het een hennetje of een haantje werd. Wouter Klootwijk kon niet geloven dat het zou gaan gebeuren: honderden miljoenen broedeieren stuk voor stuk met een naald aanprikken om het geslacht te bepalen. Maar ik wel. Het uitbroeden vergt 21 dagen, een bepaalde temperatuur en vochtigheid en twee keer per dag het ei keren. Als je de helft van de eieren uit de broedmachines kon gooien, verdubbelde in een klap je broedcapaciteit of halveerden je kosten. Maar hoe ging het dan verder met de supermarkt van de dierentuindieren en ooievaars? En dan was er nog de man die leghaantjes wel groot liet worden. Zo’n leghaantje was duizend keer lekkerder dan een vleeshaantje, zei Klootwijk, het sap droop langs zijn kin.
Rustig
Ik rende langs het water. De zaterdagmiddag was voor de rustige recreant: een bejaard stel zonder trapondersteuning, een vader met twee kindjes in een fietsbak, wandelaars, een enkele wielrenner, maar niemand ging tekeer alsof de politie op zijn hielen zat. In de buurt van De Prins zaten de eenden rustig op hun met poep afgebakende stuk van het asfalt. Het kon ook het weer zijn: drukkend warm, maar doenlijk door de bewolking en een windje. Op het water tuften boten en bootjes, een meisje van een jaar of acht stond aan het stuur van een sloep, ik keek naar haar, zij keek naar mij, ik deed alsof ik de vader schuin achter haar niet zag. Op de brug de stoerste jongens en meisjes, die dolden en in het water sprongen en aan passerende boten vroegen of ze een stukje mee mochten varen. Toen ik op tweederde was brak de zon door en stopte de wind ermee en vond ik het mooi geweest en ging ik wandelen, ik zei gedag tegen de mensen die hier woonden en langs het water zaten, drankjes en nootjes onder handbereik, maar toen zag ik dat het al vier uur was geweest en begon ik toch weer te rennen en het was al kwart over vier toen ik thuis kwam, ik gooide wat water in mijn nek en op mijn wangen, pakte mijn portemonnee en tas en liep naar de groenteboer, buiten stond alles nog uitgestald, ik zei: gaan jullie later dicht, maar dat was niet zo, het was twee minuten voor half vijf, de groenteboer gaf me een pruim om wat op krachten te komen en ik kon ook nog water krijgen of een blikje cola.
Ter Borgh
Ik bekeek de briefschrijfster. Ze had het dikke Perzische tafelkleed een stukje weggeslagen. Haar papier lag op het vlakke houten tafelblad. Wat ze schreef bleef verborgen. Ik kende bijna geen huiskamer meer waarin nog een tafel met daarop een dik kleed, trouwens ook bijna niemand meer die nog pen en papier hanteerde, laat staan om een brief te schrijven. De briefschrijfster had een goede plek, naast het meisje met de parel. Aan de andere kant hing De luizenjacht, een moeder doorzoekt het haar van het kind, dat ontspannen tegen haar benen leunt, een appel in zijn hand. Ik dacht aan die paar keer dat op de lagere school de luizenplaag was uitgebroken. We hadden er een speciale zwarte kam voor met hele fijne tanden. Ik mocht op een stoel aan tafel gaan zitten, mijn hoofd voorovergebogen, over een wit vel papier, mijn moeder beweegt de fijne kam langzaam door mijn haren. Zolang er piepkleine zwarte beestjes op het witte papier vallen, moet die kam door mijn haren over mijn hoofdhuid. Ik keek naar het gefrunnik in het haar van het kind en kon de gelukzaligheid van toen bijna lijfelijk voelen.