Gewoontes

fietsenstallingIk had geen zin en dus maakte ik zin. Ik stapte naar buiten, de buurman van de buurman stond op een trap met een zaag in zijn hand naast een flink geknotte boom. Hij zei: zo, lekker even rennen? Ik mompelde wat over de zon, de belofte van lente. Daarom stond hij op een trap in de tuin, zei hij. Ik neem me vaak voor de ronde andersom te rennen, ik doe het nooit. De mens is een gewoontedier. Zo stal ik mijn fiets altijd aan de westkant van het station. De eerste keer vond ik het spannend, het is een puike fiets. Maar hij stond er bij terugkomst nog en na een paar keer was in mijn hoofd het risico op diefstal gereduceerd tot nul; in werkelijkheid is die iedere keer vijftig procent. Toen ik een keer moest uitwijken naar de oostkant van het station, voelde ik de angst van de eerste keer weer. Ik overwoog zelfs terug te gaan naar huis, de fiets veilig binnen te zetten en de metro te nemen. Ik dacht: als hij straks weg is, is het mijn eigen schuld. Behalve gewoontedier, is de mens ernstig irrationeel. Nu is de oostkant ook een te overwegen plek, al blijft de westkant favoriet.

14 februari

soepIk had donderdag al iets voor valentijn gekregen, de schenker zei: beter dat je er thuis niks over zegt, ik knikte instemmend, het leek me een kleine moeite, en sleepte de enorme roze doos naar huis. Nu was de dag daar. In de groentezaak met (op de groenteboer na) louter vrouwelijke medewerkers waren de toonbank en de lucht zwanger van rozenblaadjes, chocoladezoenen, liefdesrode slingers en hartjesbonbons, en was er opgewonden gespeculeer over de kennelijk rijke stroom aan anonieme kaarten, bonbons en overige valentijnsuitingen die de medewerkers ten deel waren gevallen. Om wat lucht te geven aan de spanning zei ik: een beetje vrouw kan wel wat bijmannen hebben. Na aanvankelijk ongeloof begon de studente die inmiddels student af is en voor wie ik nog een keer boerenkoolpizza moet maken, de voordelen van mijn opmerking in te zien. Ze zei: ik ga eens op zoek. Dat is nu juist niet nodig, zei ik. Ze overkomen je. De groenteboer zei in het voorbijlopen dat je ze kon hebben zonder dat je het wist. Ik knikte instemmend. Dat waren de beste. Geïnspireerd door alle liefde vroeg ik om bietjes en kookte ik dieprode soep met komijn en gekruide yoghurt.

Opdracht

voetnootIk had nog nooit echt nagedacht over hoe het is als een kind eerder sterft dan zijn ouders. Tot 1982. Toen wees mijn opa me op de onnatuurlijkheid en onbevattelijkheid ervan, hij zei: er is niet eens een woord voor. Nu vond ik het ook geen pretje om halfwees te zijn geworden, en ik geloof niet dat mijn vader ooit zijn weduwnaarschap echt heeft kunnen accepteren, maar mijn opa had gelijk. Toen zijn dochter overleed bleef hij vader, hij kon zich niet tooien met een woord dat zijn droeve lot onderstreepte. De schrijver die ik iedere dag lees en van wie ik veel leer door zijn boeken en vooral door zijn dagelijkse werk in kranten en op internet, leefde jarenlang met de angst eerder dood te gaan dan zijn moeder. Anders gezegd: het was zijn levensopdracht niet dood te gaan zolang zij leefde. Zijn moeder overleefde Auschwitz. Deze week overleed ze, zevenentachtig jaar oud. Hij schreef dat met haar overlijden zijn belangrijkste opdracht was voltooid, dat hij nu rustig kon sterven. Al was de vraag of hij daar klaar voor was, een andere. Vanaf nu leefde hij in extra tijd. Naast het gestorven lichaam van zijn moeder wist hij dat het werk verder moest, meteen. De pen biedt in vrijwel alle omstandigheden houvast.

Indruk

senchaIk bezocht Simon Lévelt voor het eerst in Den Haag. Het was de dag na de tv-uitzending waarin de Keuringsdienst van Waarde onthulde dat Lipton suiker in zijn thee gebruikt om aroma’s aan te binden en dat niet op de verpakking vermeldt. In de Haagse theezaak stond een behulpzame jonge vrouw met kennis van zaken die me aan twintig groene, witte en kruidentheeën liet snuffelen, me inwijdde in de verschillende watertemperaturen van het theezetproces en haar theeliefdes met me deelde. Ik voelde me meer dan bevestigd in mijn stap, kocht ruim in, ze bood me zegeltjes, ik vroeg: heeft het zin, ik woon hier niet, en toen zei ze dat haar oom de zaak in Rotterdam deed. Toen de voorraad opraakte, bezocht ik de Rotterdamse vestiging. Ik meende in de man en vrouw de oom en tante van de jonge Haagse te herkennen, al baseerde ik dat louter op overeenkomsten in gelaatskleur, lichaamslengte en haarkleur die ik ergens in de regio Afghanistan, Pakistan, India plaatste. Hier geen kleine pillendoosjes om open te draaien en de thee te ruiken en ook geen ‘kan ik u helpen’. Ze stonden achter hun toonbank en wachtten af. Ik geloof niet dat we één woord buiten het hoogstnoodzakelijke hebben gewisseld. Ooit. Gisterenochtend ging ik weer. De biologische groene Sencha van de groenteboer was op en zelf had ik ook het nodige aan te vullen. Ik noemde hoeveelheden en soorten die zwijgend uit grote bussen werden gegoten, gewogen en in zakjes gedaan. Ik was inmiddels gewend aan de afwezigheid van psychologische bevestigingen als: oh, die vindt mijn dochter ook zo lekker, of: ik heb ook nog een hele mooie andere groene thee. Zij twijfelden niet aan mijn keuzes (noch aan hun producten), ik moest hetzelfde doen. Thee kopen in mijn stad was een oefening in volwassen zijn.

Verdiend

enkelsIk zag een jongen met rode wangen, een grote muts en een zwart t-shirt met korte mouwen over een blauw t-shirt met lange mouwen op een donkergrijze joggingbroek wachten tot het licht groen werd en hij verder kon rennen. Iets verderop fietste een jongen met blote enkels: korte sokjes in zijn nette zwarte schoenen, de pijpen van zijn nette spijkerbroek een stukje omgeslagen. Mode is lijden, had een kledingmodel mij ooit toevertrouwd. Bij het ziekenhuis vielen twee meisjes, de een in de bak op de voordrager, de ander opstappend, om met de fiets. Ik keek om, ze stonden weer, lachten. Ik had nagedacht over de gemeentelijke communicatiemevrouw, niet veel ouder dan de jonge mensen hier op straat, die de eerste melder van de wateroverlast een maand aan het lijntje had gehouden. Haar viel niks kwalijk te nemen. Ze was groot geworden in het tijdperk waarin politici Nederland een bv noemen en de gemeente een bedrijf. Een bedrijf heeft verdienmodellen. Tot het verdienmodel van een verzekeraar hoort bijvoorbeeld het standaard afwijzen van schadeclaims. Pas als een verzekerde protesteert, belandt zo’n schadeclaim op het bureau van een schadebehandelaar. Deze jonge gemeentevrouw had haar eigen verdienmodel ten behoeve van de bv nederland: één melding is geen melding. Ze was ons eigen product. We verdienden haar behandeling.

Kloof

johnbruijnzeelpadIk fietste over het John Bruijnzeelpad. Het slingerde langs een plas en door een park in een wijk die ik gebouwd had zien worden. Ik kende noch het pad noch mijn naamgenoot. Johnny, zoals het Stadsarchief hem liefdevol noemde, was milieuactivist geweest, en een actieve bewoner in mijn deelgemeente. Johnny was dood, de deelgemeente trouwens ook. Iets verderop, onder de snelweg door, begon de Lucy Vuylstekeweg. Volgens Parlement & Politiek was Lucy een vriendelijke Rotterdamse KVP-politica. Bij gebrek aan een fietsenstalling zette ik mijn fiets vast aan het bord van het gebiedskantoor van stadsbeheer. Binnen leerde ik van de gemeentelijke communicatiemevrouw dat één klacht geen klacht was, ze had er een standaardreactie voor: wateroverlast is gebruikelijk na rioleringswerkzaamheden, blablabla. Pas bij meer meldingen stuurde zij de klachten door naar het waterloket (waar Dennis zat die binnen tien minuten contact opnam met de burger in nood en er mensen op uitstuurde om te gaan meten en spuiten). De werkelijkheid was dat achter één melding twintig niet-gemelde problemen schuilgingen van mensen die erop vertrouwden dat de gemeente er wel mee bezig was, het net opgeleverde aannemerswerk controleerde op fouten, en ook wel zou zien dat stoeptegels verticaal in de grond verdwenen. De werkelijkheid was dat de gemeente dat niet deed. Burgers waren te goed van vertrouwen, behalve als ze communicatiemedewerker in overheidsdienst waren, dan dachten ze dat het hun taak was in iedere medeburger een af te wimpelen onnozelaar te zien. De waterjongens waren trouwens heel aardig. Ze hadden alle proppen weggespoten. Nu was het afwachten.

Water

rottebanbrugIk rende langs de naamgever van mijn stad. De veenrivier, ingeklemd tussen twee dijken, reikte een stuk hoger dan de weilanden aan de andere kant van de dijk, waar paarden en ganzen graasden, die weer iets hoger lagen dan de weilanden daarachter die weer hoger lagen dan de bebouwing. Omdat ik het gewend ben, aan dat onderaan de trap wonen, terwijl bovenaan een enorme badkuip vol water staat, doe ik of het normaal is, maar bij Aziaten op vakantie in Nederland vallen de monden altijd open. Niet onterecht. Sinds de rioleringsjongens klaar zijn hebben we water in de kruipruimte. Tientallen centimeters, nooit gehad. We zijn niet de enigen. Iemand die de kruipruimte als bergruimte gebruikt, was weken bezig geweest met een gemeentelijke communicatieafdeling voor iemand bereid was te komen kijken. Ik dacht: ik probeer het ook eens en vulde het digitale klachtenformulier in waarop je ook losliggende stoeptegels kunt melden. Nog geen tien minuten later werd ik gebeld door Dennis van Watermanagement. Iedere week meet ik nu de watervrije ruimte vanaf de begane grond – de eerste keer mat ik 45 centimeter, afgelopen vrijdag 47 centimeter, 80 moet het zijn volgens Dennis –, vul ik een klacht in en belt Dennis. Eerst begon Dennis over inklinking van onze kruipruimtes, zeg maar: eigen schuld, maar nu praat hij over verstoppingen in drainagebuizen, meetpunten die de aannemer niet heeft aangelegd en het gevaar dat bij al dat gewroet in de grond een wel is aangeprikt. Want die zaten hier. Ondergrondse badkuipen, zei ik. Zoiets, zei Dennis. Ik rende de hele ronde in 1 uur en 8 minuten.