Ik schreef over een gekookt ei, zo eentje dat mijn hoofdpersoon het allerlekkerst vindt: niet langer dan vier minuten gekookt, een halve minuut korter is misschien nog beter, in ieder geval precies de tijd die nodig is om het eiwit net te laten stollen, maar niet het eigeel, dat moet nog vloeibaar zijn, zodat je, als je het kapje voorzichtig van het ei tikt, een stukje brood zonder korstjes in dat vloeibare geel kunt dopen. Of: je pelt het hele ei heel voorzichtig, zo’n ei met een nog vloeibare dooier is niet vormvast, je legt het midden op een licht met boter besmeerde boterham, de hitte van het ei doet de boter al smelten, dat zie je, en dan snij je zonder druk uit te oefenen met een scherp mes het ei in de lengte doormidden en dan stroomt dat eigeel alle kanten op. De hoofdpersoon ontkomt er niet aan dat het eigeel aan zijn vingers kleeft, wanneer hij die boterham in stukjes probeert te snijden, wanneer hij die hapjes naar zijn mond brengt. Voor de lunch kookte ik twee eieren. Ik had het niet eens in de gaten.
Categorie: blog
Signalen
Ik had lang geaarzeld maar toen toch maar het zwaarste wapen ingezet en haar vader gebeld. Prompt had ik contact. ‘Nu is papa boos,’ appte ze. ‘Is dat erg?’ vroeg ik. Zij: ‘Ik hou er niet van als mensen boos op me zijn.’ Ik: ‘Alleen mensen die van je houden, worden soms boos. Ik geloof trouwens niet dat hij boos is, hij is bezorgd. Alleen mensen die van je houden, verspillen hun energie aan zorgen maken.’ Ze ging mailtjes maken. Elke keer als ze een mailtje klaar had waarnaar ik moest kijken, stuurde ze een appje. ‘Mail’ stond er. En dan ging ik op mijn laptop in de mail kijken, deed een suggestie, verbeterde een taalfout, drukte op ‘Versturen’ en appte ‘mail’. We hadden een heel stuk whatsapp dat alleen maar bestond uit ‘mail’ ‘mail’ ‘mail’ ‘mail’ ‘mail’. Ik ben razend benieuwd hoe een historicus over driehonderd jaar deze conversatie uitlegt.
Souplesse
Een vrouw, of is het een man in die lange dikke jas, aan de slootkant, ze heeft iets in haar hand, waaraan een gespannen lijn zit, van deze afstand nauwelijks te zien, de wind laat het licht trillen. Vist ze? Of is dat beetje wit aan die slootkant het begin van een hondje? De jongen met kortgeschoren achter- en zijkanten heeft zijn lange haardos bovenop in een staartje gebonden en ter hoogte van zijn kruin vastgezet. Dan maakt hij het staartje los, laat de enorme lok naar links vallen, kamt met zijn vingers door zijn haren, zwaait het achterover, drukt het nog even aan met zijn handen en tilt dan heel voorzichtig de capuchon van zijn hoody over zijn hoofd tot halverwege de bovenkant van zijn schedel, waar hij de kap laat neerdalen. Bij Renate ben ik de eerste. Jij bent niet ziek?, vraagt ze. We doen de mat, die hebben we al lang niet meer gedaan. De oefening waarbij ik plat op de mat lig en mijn benen richting het plafond wijzen en waarbij ik dan de heupen een stukje op moet tillen (terwijl mijn bovenlijf roerloos plat blijft en die benen kaarsrecht richting plafond blijven) en dat een keer of tig met tussendoor nog grote draaiende bewegingen van die gestrekte benen, gaat stukken beter dan vorig jaar.
Onderweg
Er zitten maar een paar dagen tussen en toch is er niks meer over van de witte weilanden. Groen zijn ze, drassig groen, da’s anders groen dan fris groen. In de kaarsrechte sloten laat de wind, of is het de stroming, het water kabbelen. Zwanen schrijden door het gras, schapen in hun vuile winterjas happen dicht op elkaar hun maaltje bij elkaar, nergens meer ganzen in V-formatie. Andere vogels verwelkomen me al zoveel ochtenden deze winter. In het kaarsrechte kanaal vaart De Componist, één man in donkere kleren, één man in oranje oliepak op het meterslange dek vol pijpleidingen. We zijn onderweg naar dezelfde stad. Heel even maar kijk ik naar links, waar een jongen zit, een student misschien, hij heeft een kleurrijke muts op zijn rugzak liggen. Als ik dan weer uit het raam kijk is het kanaal verdwenen. Misschien daar bij die rij bomen, maar nergens een schip dat als bewijs dient.
Boven water
Net als ik probeer van dat nare gelijkhebberige trekje af te komen, moet het toch even. Op 17 december had ik mijn hele dag verprutst met het kijken naar het verdwenen-bonnetjesdebat waarin de laatste woorden van de premier waren: ‘Ik ontraad de motie van afkeuring. Het kabinet heeft geen beleid gevoerd op het niet boven water krijgen van alle feiten.’ Die laatste woorden had ik eruit gepikt. Daar was iets mee. En daar blijkt nu ook iets mee te zijn. Mijn vriendin zei: ‘Het lijkt op wat kinderen die de kunst van de grote leugen nog niet machtig zijn, zeggen: “Ik heb het niet gedaan, maar je mag niet in mijn rugzak kijken.”‘
Netjes
Het vernuft van het lichaam. Als je je verslikt, bijvoorbeeld in een paar broodkruimels en je mond zit net vol warme thee, dan krijg je eerst de gelegenheid om die thee en broodresten weg te slikken naar de slokdarm, voordat de knop wordt ingedrukt die, of je nu wilt of niet, je mond opent en je middenrif en buik krachtig samentrekt waardoor er lucht omhoog wordt gestuwd die de verdwaalde broodkruimels al hoestend uit de luchtpijp blaast. Anders het gevaar van verstikking of longontsteking. Eerst slikken, dan hoesten: de programmeur houdt ook niet van een vieze kledderboel.
Terreur
Hij zat er als een kleine Rodin-denker, zei mijn zus, op de onderste traptrede van het rijtjeshuis waar hij was geboren, met een hand onder zijn hoofd, ernstig kijkend, boekje op schoot, vier-en-een-half jaar oud en sinds een paar dagen op de kleuterschool. ‘Nu heb ik echt nergens tijd meer voor,’ verzuchtte hij.