Uit eten

prinsMet hazelnoten en basilicum op het boodschappenlijstje kwam ik beneden. We gaat uit eten, zei R. De vrienden uit München hadden gebeld, ze waren in het land, wilden met ons uit eten. ‘Ons eerste weekend in tweeëntwintig jaar zonder kinderen,’ zei de vriend, ‘en dus wimpelde ik de dominee die met mij wilde gaan motorrijden af en reden we naar de bergen. We waren al bij de grens met Oostenrijk toen mijn zwager belde. Het ging niet goed met mijn vader. We moesten komen. Ik dacht: als het echt zo ernstig is, zijn we toch te laat. Als we hem levend aantreffen, dan valt het dus mee en keren we voor niks om.’ Toch keerden ze noordwaarts, haalden thuis nog kleren op voor een eventuele begrafenis, lieten de zon achter zich en reden de regen tegemoet. Zijn vader had het reuze gezellig gevonden dat zijn zoon en schoondochter er waren. Ik zei: ‘De beste levenshouding is om te aanvaarden dat er altijd wat is. Zijn de zorgen voor de kinderen voorbij, dan is er wat met de ouders, is er niks met de ouders, dan is er een crisis bij een vriend, is er niks met een vriend, dan is er wel iets met het werk, is er niks met het werk, dan is er iets met je eigen gezondheid. Er is gewoon altijd wat.’ We waren heel lang niet bij De Prins geweest, maar het was als vanouds heel erg goed.

Trap

trapOp doordeweekse dagen gingen mensen vlug even naar boven en dan weer terug, zei de man in de zwarte jas van het beveiligingsbedrijf, die de mensen voor ons nog doorliet, maar ons tot staan maande. Dan liep het goed door. Nu was het weekend, hadden mensen de tijd, het zonnetje scheen, je kon boven wat drinken. Een vrouw met een rugzak buiten de rij vroeg hoe lang het duurde. Ze moest nog een trein halen. Een vrouw achter ons in de rij zei tegen de man naast haar: ‘Dan neem je een trein later.’ ‘Tien minuten,’ zei ik, ‘van het einde van de rij bij de tram tot hier, het gaat heel snel.’ Boven gingen we als eerste naar de film. Ik wist helemaal niet dat hier een heuse filmzaal zat. Historische beelden van de vooroorlogse stad, de gevolgen van het bombardement, dan een surrealistisch aangeharkte leegte. Daarna mannen, sigarettenrook, tafeltjes, tekeningen. Een buitenlandse journalist vraagt of de grote man achter het nieuwe centrum tevreden is. ‘Een stad is nooit af,’ zegt hij in eloquent Engels, ‘zou ik nu beginnen dan zou ik een ander plan maken en opnieuw fouten maken.’ Bewoners klagen over de onophoudelijke bouwdrift. Wanneer komt er eens rust? ‘Een stad bouw je niet voor de huidige generatie, maar voor de volgende,’ zegt een andere plannenmaker. Ik moest nog geboren worden. Als kind had ik nog een staartje van de leegte en de wind gevoeld. Nu genoot ik van de stad die voor mij gemaakt was.

Bezoek

schipIn februari 1948 is er voor de eerste keer sprake van een uitnodiging tot logeren. De moeder ziet haar zoon de brief van de ‘beste vriend’ lezen en zegt: je moet eens vragen of hij een poosje komt logeren terwijl jij je periodiek opneemt of als je 48 uren verlof hebt. De zoon zit dan nog in dienst. Drie jaar later, in februari 1951 lijkt het ervan te komen. De beste vriend heeft zich in een brief ‘genegen betoont’ om een bezoek te komen brengen. De zoon schrijft: ‘Nu beste vriend, ik zal maar in eens met de deur in huis vallen, wij verwachten je Dinsdag 6 Febr. tot Vrijdag 9 Februari hier in Goudswaard, als het jou tenminste gelegen komt. Schrijf ons […] met welke trein dan hoop ik je op het station in Rotterdam af te halen van de trein. Dus beste vriend raadpleeg een spoorboekje dan kan je de hele reis eerst uitkienen, ik denk dat de reis Nijmegen, Arnhem, Utrecht, Rotterdam het beste is, zo ging ik in mijn diensttijd ook. […] ik had liever dat ik je in de zomer kon verzoeken, maar dan is het hier reuze druk en dan kan ik er niet uit om zo eens hier en daar te gaan kijken o.a. in Rotterdam: de tunnel en de bruggen en de havens met de grote oceaanstomers en de honderden nieuwe gebouwen die er in aanbouw zijn, daar kan ik nu rustig eens een daagje voor nemen […] Daarom hoop ik dat je ons ondanks het winterweer toch een bezoek zal komen brengen. Ik zal mijn best doen je de dagen zo gezellig mogelijk te doen verlopen.’

Liminaliteit

falladaLiminaliteit. Het stond niet in Van Dale. Liminaal wel. Een liminale fase was een overgangsfase. Over liminaliteit ging het in de oratie van onze oud-collega. Jong en vrouw tussen overwegend oude mannen, gelijkgeschakeld door de zwarte toga. Het discours over het verzet in de Tweede Wereldoorlog was heel lang gevoerd in termen van goed en fout, zwart en wit, zei de kersverse hoogleraar. Zij pleitte voor het nauwgezetter bekijken van de ervaringen van mensen zelf. Dan bleek het veel diffuser. Ze gebruikte Hans Fallada’s roman Alleen in Berlijn gebaseerd op het waargebeurde verhaal van het echtpaar Otto en Elise Hempel, twee eenvoudige mensen die jarenlang op Hitler hadden gestemd, zelfs kleine functies in het nazipartijsysteem hadden bekleed, niet politiek actief waren, hun moeizame leven leidden zoals miljoenen eenvoudige arbeiders. Dan komt Elises veel jongere broer om in de oorlog (Fallada maakt er in de roman hun zoon van). Als niet Hitler… als niet die oorlog… dan had mijn broer nog geleefd. Een persoonlijk crisis brengt dit echtpaar in de liminale fase. Otto, die niet gewend is te schrijven, gaat briefkaarten schrijven met teksten tegen Hitler en legt die in trapportalen waar veel mensen komen. Een enorm nazi-apparaat is jarenlang bezig de dader te vinden. Als Otto en Elise uiteindelijk worden gepakt en tegenover mensen staan met meer scholing, met overtuigende woorden, weten ze niet goed meer waarom ze het gedaan hebben. Ze verwachten een milde straf, ze krijgen de kogel.

Armen

‘Je weet niet eens in wiens armen je doodgaat,’ zei de documentairemaakster Cindy Kerseborn zaterdag in Trouw in de serie Levenslessen. (Kerseborn maakte een documentaire over de schrijfster en P.C. Hooftprijswinnaar Astrid Roemer, die donderdag 19 mei wordt uitgezonden). Dat leek mij in onze zoektocht naar een zo lang mogelijk leven en een zo mooi mogelijke dood best wel een puntje van aandacht.

Les

eitjeEr lag een jas op de vluchtstrook. Een donkere winterjas. Even later was er een filmpje dat uitlegde wat Pinksteren was. Met Pinksteren werd de Heilige Geest uitgestort. De Heilige Geest was een stuk van God. Het kon je kracht geven, en troost, en ervoor zorgen dat je aardiger deed als je eigenlijk heel sikkeneurig was. Maar, je moest de Heilige Geest wel vragen om in je te komen. No free lunch. Je moest er wat voor doen. De kinderen mochten met de microfoon van de dominee de kerkzaal in om aan de volwassenen te vragen wat Pinksteren was. Om mij heen fluisterden mensen: ‘Tsja, wat is het eigenlijk? Wat zeg je op die vraag?’ Het reproduceren van een simpel kinderfilmpje van twee minuten zat er kennelijk niet voor iedereen in. Weer thuis bakte ik spiegeleieren.

Kracht

amberboomAlles gaat nu hard. De blaadjes van de amberboom die in vorm doen denken aan de Canadese vlag hebben zich in één dag naar buiten geperst. Het ziet er zo vol uit dat niemand, zelfs ik niet, gelooft dat de boom gisteren nog praktisch kaal was. De bloemen van de blauwe regen die zich een paar dagen geleden nog licht oprichtten, hangen nu in zware trossen loodrecht naar beneden. In luttele dagen van jonge meisjesborsten naar zware volle zwangere borsten naar straks, als de violette bloemblaadjes loslaten en de vijver lila kleuren, dunne oudemevrouwenborsten.