Zaterdag

groenteDe eerste twee aardbeien kleuren rood, vorig jaar pikten de vogels al van de witte vruchten, nu niet, toch span ik touw en hang ik het groene net op dat na een jaar in de kelder onder het terras naar stal ruikt. Bij de groentevrienden koop ik twee pondsdozen aardbeien voor 7 euro. Na een week heftige verkoudheid heb ik heel veel trek in kibbeling, maar de visboer is hier nog niet langs geweest. ‘Over 5 minuten,’ zegt de groentevriend. Bij de supermarkt koop ik Griekse yoghurt, het moet in het deeg van de Finse taart. Bij de sigarenboer is het onwaarschijnlijk stil: niemand die een gokje waagt of sigaretten nodig heeft. ‘Je gaat toch kijken,’ zegt de vrouw die de bijlagen van Trouw in de krant vouwt en naar het grote scherm wijst, waarop een voetbalwedstrijd bezig is. Een vriend belt en vraagt of ik alweer op de been ben. ‘Ik ga nog even kibbeling eten bij de groenteboer,’ zeg ik. ‘Ga je dan ook mandarijnen eten bij de visboer?’ vraagt hij. ‘Ik kom kibbeling eten,’ zeg ik tegen de jongste bediende bij de groentenvrienden die metalen schalen spoelt en pannen wast. Hij vindt het goed, anders eet hij het maar op.

Opstijgen

Gekras uit vogelkelen, gekras van vogeltenen op de bodem van metalen bloempotten. Waarom denk ik direct aan conflict? Eerst onderzoeken. Op het omgekeerde bloempotje achterin de tuin zit een kleine zwarte vogel, twee meter daarboven op de rand van de schutting een grotere zwarte vogel. Is er ruzie om die plek? Zit er iets lekkers onder het potje? De kauw van de schutting vliegt op naar de conifeer in de tuin van de achterburen. De kauw van de bloempot hipt over de tegels, vliegt op, belandt in de bramen, vliegt nog een keer op om in het waterplasje van de speciekuip te duikelen, natuurlijk, denk ik, nemen vogels niet ook af en toe een bad?, maar als het beestje probeert om loodrecht langs de schutting op te stijgen begrijp ik de situatie. Dit jonge kauwtje moet het nog leren, met die vleugels en zo, de grote kauw blijft in de buurt, kwettert af en toe een aansporing, nu er zoveel voer naar het nest is gevlogen om het jong tot hier te brengen moet het niet alsnog ten prooi vallen aan een kat. De volgende ochtend is het kauwtje weg. Nergens veren, nergens bloed.

Kaartjes

kaartApple stuurde een mailtje met als onderwerp ‘Geef je vader een cadeau waarmee hij alles kan’. Dat was 6 minuten na de mail van Amnesty International met de oproep ‘Stuur dappere activisten nu een digitaal kaartje’. Ik koos uit de drie vogelkaarten en voelde me bijna beschaamd om vanuit mijn luie stoel een Indonesische knul die op zijn zestiende was beschuldigd van moord en zonder eerlijk proces de doodstraf had gekregen, een hart onder de riem te steken. Aan de andere kant dacht ik: als ik in zijn situatie zat zou ik met ieder teken van leven blij zijn. Dus stuurde ik ook de vrouw in Colombia die strijdt voor mensenrechten en nu met de dood bedreigd wordt een hart onder de riem, en de Chinese professor die kritiek had geuit op het Chinese overheidsbeleid in de Oeigoerse gebieden (iets wat wij de hele dag ongestraft kunnen doen als het gaat om Nederlands overheidsbeleid) en nu veroordeeld is tot levenslang, en dan nog de Turkse buschauffeur die door de Turkse politie voor een demonstrant was aangezien en kapot was geslagen, een oog kwijt, zicht in het andere oog bijna kwijt. Ik hoefde er niet voor mijn stoel uit, Amnesty printte de kaartjes voor me, deed ze voor me op de bus. De mail van Apple gooide ik weg.

Sap

zakdoekDe verkoudheid was zo hardnekkig en zichtbaar dat de groentevriend een flesje sinaasappelsap voor me perste. De volgende dag ging het overdag iets beter, dus ik zei dat die sinaasappelsap het verschil had gemaakt. ‘Ik dacht meer aan het oogcontact,’ zei de groentevriend. Zijn collega zuchtte: ‘Denk je iets aardigs te zeggen, is het weer niet goed.’

Kleur

Sinds ik één keer per week de hand schud van een jonge Afrikaanse vrouw kijk ik aandachtiger naar bruine gezichten. Nu ik een referentiepunt heb, dat zich iedere week een beetje meer in mijn netvliesgeheugen verankert, leer ik de nuances. Het bruin van de twee meisjes voor me in de metro bijvoorbeeld is beslist anders, met een vleugje meer geel, in het bruin van de grote man aan de andere kant van het gangpad zit daarentegen meer zwart, ongeveer zoals bij de vrouw die ik ken, maar de vorm van zijn ogen, zijn neus, zijn mond, lijkt in niks op die van mijn kennis. Ze laat de chocola staan, omdat ze bang is dat ze daar nog meer puistjes van krijgt, en nu zie ik ze pas. In een witte huid zijn die dingen vaak brandend rood voor ze geel worden, bij haar zie ik slechts de welving. Ik dacht aan die anekdote over een Zuid-Amerikaanse stam, die buiten hun eigen leefwereld nog nooit met de rest van de wereld in aanraking was geweest. Iemand toonde hen beelden van New York. Die lieten hen onbewogen tot er een milliseconde een levende kip zichtbaar was. Toen veerden ze op. Van de mensen die het filmpje lieten zien, was niemand die kip opgevallen. Alleen dat wat je kent en wat je verwacht zie je. Voor de rest zijn we blind. Of moeten we leren kijken.

 

Vertrouwen

treinEen vrouw met een gouden iPad, oortjes in, misschien kijkt ze een film, beweegt regelmatig haar linkerhand naar de zak naast haar die ik net niet kan zien en stopt dan een schijfje chips in haar mond. Zo regelmatig dat haar kaken nooit stoppen met malen. Haar voeten in halfhoge laarsjes, een donkere panty over haar benen, een lange crèmekleurige blouse die een jurkje naäapt. Achter haar een man van middelbare leeftijd met ronde brilleglazen die ik iedere keer dat ik naar de vrouw kijk precies tussen de twee stoelleuningen door kan zien en die mij dan aankijkt. De vrouw heeft een vetbultje onder haar rechterneusgat. De man heeft zijn ogen een moment gesloten. Ik geef mijn e-ticket aan de conductrice en maak aanstalten een id-kaart uit mijn portemonnee te pakken zodat ze de naam en de geboortedatum op het ticket kan vergelijken, maar ze zegt: ik vertrouw u. De conducteur vanochtend op de heenreis zei: ik geloof u.

Tekening

jipJe bent vijf, de mevrouw bij wie je logeert zegt dat jullie met de trein naar de stad gaan waar de koning en de koningin hun werkplek hebben en dan zeg je: ‘Oh, dan maak ik een tekening voor de koning en de koningin’. Vervolgens vraag je: ‘Heeft een paleis ook een brievenbus?’ De mevrouw zegt: ‘Dat gaan we onderzoeken.’ Aan de voorkant van het paleis geen brievenbus, wel een ijscokar. Ook goed. Dan omlopen naar de achterkant. Je gelooft al bijna niet meer dat jullie nog bij een paleistuin aankomen, maar daar is ie dan toch. Je vindt dat de mevrouw aan zo’n man in een lichtblauw overhemd met kogelwerend vest en machinegeweer moet vragen of hier een brievenbus is. Hij verwijst jullie naar een gebouw, jullie duwen de deur open, daar is een loket achter dik glas met een schuifla en vier jongens in lichtblauwe overhemden met insignes op de mouwen en Marechaussee achterop. ‘We hebben een tekening voor de koning en de koningin.’ Er komt een formulier aan te pas, de id-kaart van de vrouw wordt onderzocht, er is een procedure voor brieven en pakketjes, maar ergens in het paleis neemt iemand de telefoon niet op. Jij vindt het veel te lang duren, je wilt de envelop al onder een deur door schuiven, of in de schuifla leggen. Nee, zegt de vrouw, die op het formulier las dat pakketje en formulier bij elkaar moeten blijven. Dan, na zeker een kwartier, is de tekening afgegeven en in handen van de Marechaussee-jongens. Verderop in de paleistuin zijn buizen en bollen, daar kun je, als je durft, overheen lopen. Ook leuk.