Nazomer

Het pampasgras dat al een paar jaar zonder bloei is, heeft nu drie pluimen, vandaag wiegen ze voor het eerst in de nazomerstilte. Maandag snoepte ik nog een paar frambozen. Ook in de twee graspollen naast de schuttingdeur de eerste aren, transparant, met grillige haarfijne draadjes als in zo’n sierledlamp. Naast het hoge Japanse prachtriet waarvan de bordeaurode wuivende wolken al via goud op weg zijn naar zilver en waarvan de eerste grassprieten al geel kleuren, begint een halfhoge lampenpoetser zijn dieprode bloei tussen het gras omhoog te duwen. In de vijver nog altijd kikkervisjes, hun staarten willen maar geen poten worden, misschien vergaat het hen net als de mensenkinderen die ook steeds later uitvliegen. De klimhortensia links is bijna helemaal oranjebruin, die rechts heeft nog een paar groene en lichtgele takken. De Franse geraniums, waaruit ik regelmatig de uitgebloeide bloemen knip, bloeit hier en daar nog felroze, roodroze, witroze, het blad weelderig en groen. De campanula die zich zo makkelijk uitzaait heeft weer overal violette stervormige bloempjes. Zaterdag heb ik de blauwe druiven geplukt, ze begonnen al te verschrompelen, vanzelf los te laten. Van de witte knipte ik gisteren drie trossen, dompelde ze onder in water, knipte de bovendrijvende oorwurm doormidden, ving de bovendrijvende slakjes, zette die terug in de tuin, droogde de trossen in een theedoek, deed ze in een grote papieren zak van de groenteboer en nam ze mee naar mijn vriendin. We schreven en aten. De rest van de witte laat ik nog wat zon opvangen, zoeter worden.

Weggooien, bewaren

Ik moest even kijken in Mijn OV-chipkaart omdat er een abonnement van mijn kaart was verdwenen. Maar ‘even’ bestaat niet op internet. Al snel grasduinde ik door mijn reishistorie. Mijn meest gemaakte ritje is dat van hier naar de stad. Een paar keer per jaar denk ik bij het uitchecken: hé, is de prijs weer omhoog gegaan? Wil je dat kunnen controleren, dan moet je regelmatig je gemaakte reizen uit de Translinksystemen halen en op je eigen computer bewaren of gewoon printen, want verder terugkijken dan anderhalf jaar kan niet in Mijn OV-chipkaart. ‘We mogen de gegevens niet langer bewaren,’ zei de jongen van de klantenservice met een zwaar Surinaams accent, wat deze regenachtige dag onmiddellijk een behaaglijke warmte gaf. Tussen ‘niet mogen’ en ’toch doen’ zit meestal een paar jaar. Dat is er een lek of een ijverige medewerker die op verzoek van een journalist even gaat kijken en zegt: ‘Ja hoor, alles, ook van vijf jaar geleden, en ja, van jou, van mij, zo te zien van iedereen.’ Met het grasduinen kwamen de vragen: hoelang heb ik al zo’n ov-chipkaart in mijn kontzak? Wanneer stak ik voor het laatst een blauwe strippenkaart in een stempelautomaat? Altijd langer geleden dan je denkt, zeker als je in Rotterdam woont, want die schafte als eerste de strippenkaart af: 2008. Vanaf 2011 heb ik mijn reizen uit het ov-chipsysteem gehaald en apart gezet. De reis van hier naar de stad kostte toen 2,14 euro, eergisteren was dat 2,41 euro, een prijsstijging van gemiddeld 2 procent per jaar. Ik pak een treinreis, van hier naar Utrecht met korting: in 2011 4,60 euro, nu 5,20. Ook zo’n 2 procent per jaar omhoog. Schappelijk, maar wel meer dan de inflatie. De prijzen stegen tussen december 2011 en december 2012 nog gemiddeld 2,9 procent, maar in alle jaren daarna duikt de geldontwaarding (ver) onder de 2 procent, in 2014 en 2015 was die zelfs maar 0,7 procent. Het zou heel eigentijds zijn om nu moord en brand te schreeuwen: boeven, graaiers, tuig. Maar ik ben ouderwets en heb nog geleerd dat inflatie een uitkomst is van heel veel, het zijn dus de ov-prijzen die de inflatie nog een beetje boven de 0 procent hebben gehouden, er zijn in die periode ook dingen goedkoper geworden. Buiten was het inmiddels droog wat fijn was voor de jongeman met zijn lange bijeengebonden kroezige rasta’s en de jonge vrouw met haar blonde haren in een speelse lage knot. Ze rolden de groenbakken van en naar een vuilniswagen die ik hier in de straat niet eerder gezien had. En dus een nieuwe dichtregel. Van Julian Talamantez Brolaski: ‘Je bent zelf een helende eigenschap weet je’.

Klusje

De raambekleding hing er al toen we hier kwamen wonen: op maat gemaakte lamellen van Luxaflex, neutrale kleur. De loop van de jaren maakte er een waterkringen van binnengewaaide regen op, een winkelhaak door een zuigende stofzuigermond, hier en daar een los kettinkje, verwering door zonlicht. ‘Die vieze dingen,’ zei R al een poos. Bij de Hubo-jongen bestelden we nieuwe, plissé, met vijf smaken: helemaal open, helemaal dicht, alleen onder open, alleen boven open, zowel boven als onder een stukje open. Nooit begrepen waarom dat niet overal massaal te koop is. In de steeds beter geïsoleerde huizen is het doel van raambekleding allang niet meer om de kou buiten te houden, maar vooral om niet in de kijker te zitten. De inkijk verloopt vooral via de onderste helft van het raam, zelden via de bovenste helft. Vorige week zei de Hubo-jongen dat de omhoog-omlaag-omlaag-omhoog delen binnen waren, alleen de inzetplissé’s voor de twee kantelramen nog niet. Werk aan de winkel. Je gaat geen spiksplinternieuwe plissés tussen vijftien jaar oud schilderwerk hangen. Ik demonteerde het oude lamellenophangsysteem en bekeek de naakte ramen. De bovenste latten in allebei de kamers hadden ooit waterschade opgelopen, iets bij de buurvrouw toen er een mannetje bezig was met het aanbrengen van een nieuwe bitumenlaag. Die latten waren van mdf. ‘Waarschijnlijk omdat ze zo lekker glad aflakken,’ zei een aannemer die het het beste leek de boel maar te laten zitten, je wist niet wat er achter vandaan kwam. Ja ja, dacht ik, lekker strak aflakken met mdf, maar ook de pamper onder het hout. In de werkkamer alleen wat bolling, verder zat de boel goed vast, in de slaapkamer zat de lat, die er voor tweederde uitzag als een mug na een nachtelijke slemppartij, los. Ik filmde de deklattenboel en stuurde het filmpje naar mijn zwager: vijfenveertig jaar timmerervaring. ‘Ik zou de lat vervangen,’ typte hij. Ik sneed de kit aan alle kanten los en begon te wrikken. Na een halve dag kwam de lat zonder al te veel schade vrij. Ik stuurde nieuwe foto’s naar mijn zwager. De oude lat had op niet veel meer gerust dan een kitstrook aan de kozijnkant en dunne lange spijkers in de stucplafondplaat. Daartussen een loze ruimte die was opgevuld met geel isolatiemateriaal. Ik kocht een vuren lat bij de Hubo-jongen, alleen vuren was er in 270 centimeter lang. Ik nam een lat die twee centimeter breder was dan de oude, op tip van mijn zwager, zodat de lelijke rand van de vorige lat er achter verdween. Een schietpistool had ik niet, en dunne spijkers van minstens zes centimeter had de Hubo niet, dus kocht ik supermontagekit. Het werd een lange dag, waarop het heel veel regende en waarop de keuken veranderde in een ontplofte werkplaats en waarop ik zeker drie keer naar de Hubo liep: voor de lat en de kit; voor een driehoekig stukje hardhout, waaruit ik spiesjes zaagde die ik op het hout van de buitenmuur, dat ik tussen het isolatiemateriaal ontdekte, monteerde zodat ik de nieuwe lat aan de kozijnkant met schroeven kon vastzetten; en, tegen sluitingstijd, voor een schaaf, die ik wel even mocht lenen, omdat de lat onder een schuine hoek moest en die alleen mooi aansloot tegen het kozijn als de lat aan die kant wat minder dik was. Ik liep honderd keer de trapjes op en neer met die lat van 270 centimeter om te passen en te kijken. Met stempels (ook een tip van mijn zwager) drukte ik de op vijf plekken vastgeschroefde nieuwe lat stevig in de montagekit. Toen volgde er nog een dag van schuren en kitten. Ook zo’n klusje. Als je eenmaal daar bent is het verven een kwestie van twee vingers in de neus. Iedere avond plaatste ik twee latten in het raam, als een V, en spande daar een blauw hoeslaken overheen. Voor het kantelraam tapete ik een oranje kussensloop. Tegen de inkijk. ‘Het lijkt wel een sloppenwijk,’ appte een vriend die benieuwd was hoe de klus vorderde. Zometeen komt een Hubo-man de nieuwe raambekleding ophangen.

Aardappelbericht

Ik zei dat ik de afgelopen week wel drie of vier keer een volle regenmeter had leeggegoten in de vijver. Mijn broer had soms halverwege de dag zijn regenglas leeggemaakt om te kunnen blijven meten. Zijn bruine bonen moesten er nog af. Tot donderdag ging het op zijn land best goed, zei hij, nergens plassen. Maar daarna was er geen houden meer aan. Donderdag had hij de eerste kraantjes over de dijk zien rijden en vrijdag stonden in bijna ieder aardappelveld kraantjes: geulen graven om het water maar weg te krijgen. Als een aardappel vierentwintig uur in het water zit, kun je hem weggooien, zei mijn broer. ‘En?’ vroeg ik. Mijn broer wist het niet. De boeren met aardappels zouden aan het einde van de week een monster kunnen rooien en die dan vierentwintig uur binnen bij de verwarming leggen. Dan wist je het, of ze stevig waren gebleven of pap. ‘Maar ja,’ zei mijn broer, je kon het water van boven wel afvoeren met extra geulen, de grond net onder of zelfs tegen de diepste aardappelen was ook al zeiknat. ‘Dus de boer die zijn aardappels er wel heelhuids uitkrijgt is spekkoper?’ ‘De prijs doet niks,’ zei mijn broer, ‘die aardappels zijn allang verkocht, nog voor ze grond ingingen.’ Contractwerk, mijn broer had me er eerder over verteld. Met het voorschot dat de boeren kregen voor de oogst die ze nog in de grond moesten stoppen, kochten ze hun pootgoed. Dat was de tredmolen. Je sprak bijvoorbeeld af dat je per hectare veertig ton aardappelen zou leveren. ‘Er zijn er ook,’ zei mijn broer, ‘die zeggen: ik had de afgelopen jaren altijd zestig ton per hectare, doe mij maar een contract voor vijftig ton. Dan knijp je ‘m nu wel.’ ‘Wat als er op grote schaal niet geleverd kan worden? Moeten de frietbedrijven de aardappels dan in het buitenland gaan kopen?’ ‘Zou kunnen,’ zei mijn broer, ‘maar de prijs doet niks.’ ‘En jouw bonen?’ Twee weken geleden overwoog mijn broer nog een speciale bonendorser te kopen. Die stond ergens in Zeeland voor een prikkie. Er was geen markt voor. Hij had het niet gedaan. ‘Dan moet je de bonen eerst schoffelen, dat kost zeker een dag of vier en daar heb je droog weer voor nodig. En ook het dorsen vraagt goed weer. Maar bonen zitten laat in het seizoen. De kans op een anderhalve week aaneengesloten droog weer en droge grond in september lijkt ieder jaar minder.’ De bonen die op de grond lagen, begonnen al te schieten. Als de grond het toeliet, zou hij het nog proberen met de combine. Die kon je hoog instellen, zodat je alleen de droge bonen meenam. ‘Een paar natte bonen is niet erg, maar teveel bederft de hele partij. In het ergste geval krijg ik ze er niet af,’ zei mijn broer, ‘maar de kostprijs is laag. Als ik dan aan de aardappelboeren denk, denk ik: ach.’ Zijn vrouw herstelde boven verwachting snel van de ingrijpende operatie, ook in dat licht was de boon een voetnoot.

5,3 sigaretten (elke dag opnieuw)

De vrouw die hier in de wijk de pakjes voor DHL bezorgt heeft een nieuwe auto. Elektrisch aangedreven, staat er op de achterkant en de zijkanten die een rechthoekige bak vormen achter de twee voorstoelen. Niks aerodynamica, hier gaat het om zoveel mogelijk pakjes opstapelen. Die pakjes zijn in de regel ook recht en hoekig. Alleen de voorkant lijkt als twee druppels water op de vorige bestelauto. De buren op nummer zes zijn niet thuis, ik heb ze weg zien gaan, L en haar moeder. De DHL-mevrouw kan het niet geloven, hier is altijd wel iemand thuis, zeker de oude moeder, maar uiteindelijk schrijft ze een briefje uit en stopt dat in de bus. Ik zou naar beneden kunnen lopen en zeggen: geef maar. Maar het zal niet mogen. Misschien is er een handtekening nodig. De buurvrouw van schuin achter, van wie het huis heel even onder voorbehoud verkocht is geweest maar nu alweer een hele poos niet, komt samen met een andere vrouw aangelopen. Allebei trekken ze een soort hoog boodschappenkarretje waarin ik golfclubs vermoed achter zich aan. Heel even denk ik dat ze uit wandelen gaan en breek ik mijn hoofd over waar hier in de buurt greens en holes en zandbakken zijn. Maar dan stoppen ze bij de achterdeur van een grijze Volvo station, waar ze de tassen van de onderstellen afhalen en die los van elkaar in de auto leggen. Ze rijden al weg als de DHL-mevrouw nog bezig is met het sorteren van haar volgende bestellingen. De Volvo maakt herrie, de gele DHL zoemt even later zachter als een bij de straat uit. Zondag vertelde de directeur van Milieudefensie Donald Pols in het radioprogramma Vroege Vogels dat de gemiddelde luchtvervuiling in Nederland gelijkstaat aan het meeroken van 5,3 sigaretten per Nederlander per dag. Op plekken met heel veel verkeer, zoals in mijn stad, zijn dat zeven sigaretten. Iedere dag opnieuw. Er zijn eenvoudige maatregelen waarmee de gezondheid van alle Nederlanders, in het bijzonder die van kinderen en ouderen, onmiddellijk flink kan worden verbeterd: maximumsnelheid van 130 naar 120, van 120 naar 100, van 100 naar 80; (vracht)auto’s die de afgesproken uitstootnormen (fors) overschrijden, onmiddellijk van de weg halen. Die tweede maatregel is lastiger, die eerste vergt helemaal niks, alleen wil.

Bus

Hij zou de magere broer van Nico Dijkshoorn kunnen zijn, de man die zo-even enigszins gejaagd vroeg of ik naar Zwijndrecht ging en die nu schuin voor me, de samengebalde vuisten in slagorde op zijn bovenbenen, de nagels kort, de vingers schoon, dommelde. Zijn kleren hadden ooit kwaliteit bezeten, de nette blauwe bandplooibroek, de donkerblauwe schoenen, de donkere sokken. In de sokken gaten zo groot dat ze de hele hiel en waarschijnlijk ook hak bloot lieten, de broek glom op diverse plaatsen, op de neuzen van de schoenen grote grijze slijtplekken alsof de tenen een keer ergens onderuit waren gewurmd. Geen veters. Het overhemd met de stevige kraag was misschien ooit hagelwit geweest, wie snel keek zei: lichtgrijs. Daarover een donkerblauwe hoody, niet te groot, niet te klein, schoon. Naast zijn voeten stonden twee plastic AH-tassen, van die oranje met een hamster op beide zijden. Voor de man indommelde veegde hij zijn ov-chipkaart een poosje mechanisch over zijn broekspijp waarna hij ‘m voor het uitcheckapparaat  hield. Hij zwaaide gewoon vanaf zijn stoel met zijn arm, maar maakte geen aanstalten uit te stappen. De bus schommelde tussen de weilanden door. Ik kwam hier nooit, het was vanwege de werkzaamheden op het spoor naar Utrecht dat bus 195 plotseling een aantrekkelijk alternatief bleek. Bij de Primera had ik zo’n actie ov-dagkaart gekocht, 17 euro. Dat haalde ik er wel uit met de metro en dat uur in de bus heen en nu weer met de bus terug – een mooie bus met een brede achterdeur en een instap op straatniveau en genoeg plaats voor rolstoel en kinderwagen – en straks nog een metro richting centrum en dan rond middernacht vanaf Zuid met de laatste metro’s naar huis. We waren Cabauw al voorbij, Lopik nu, Schoonhoven straks. Geen Zwijndrecht. De man met zijn bijna witte haren en ik waren de oudjes tussen de jongelui, die bij een van de dertig haltes in en uit stapten. Iedereen nam de tijd en zei ‘dag’ of ‘prettig weekend’ en stak een hand op naar de chauffeur voorin. Het was het uur waarin de avond alweer razendsnel viel.

Onze Overheid

JE BENT DUS NIET VERPLICHT DIE DIGITALE BRIEVENBUS BIJ DE OVERHEID TE GEBRUIKEN. Ik meld het maar even, want de overheid zelf doet het niet, en ook de journalisten vergaten dit cruciale detail op radio, tv en in kranten te noemen, toen de Nationale Ombudsman de noodklok luidde over Mijn Overheid.nl. Ik snap het wel. De politiek geeft de overheidsdiensten steeds gekkere opdrachten en die overheidsdiensten kijken inmiddels wel uit om nog een stap over onze voordeurdrempel te zetten. Daarom is er die box, waar wij – burgers, gevaarlijke tijgers – onze boodschappen van de overheid kunnen komen ophalen, klinisch, geen menselijk contact vereist, vluchtig,  nooit meer origineel briefpapier uit een drukkerij waarvan je het logo kan aftasten, nooit meer handtekeningen die ruiken naar balpen, risicoloos voor de overheidsfunctionaris. Ik had ze willen bellen, de mensen van Logius, want zo heet de club van het ministerie van Binnenlandse Zaken die Mijn Overheid beheert, om ze te vragen of ze dit even heel erg groot op de voorpagina van Mijn Overheid wilden schrijven, NIET VERPLICHT HOOR!, met daarbij een handleiding hoe je je misschien per ongeluk aangemaakte account kunt deactiveren. Waarna je alles weer fijn per post krijgt, bezorgd door een echte postbesteller waarna je zo’n overheidsbrief in de fruitschaal op de appels en bananen kunt leggen. Maar ze zijn alleen bereikbaar op een 0900-nummer. Dat nummer kost 10 cent, staat op hun website. Nu is geld vragen voor 0900-klantenservicenummers sinds 1 juli 2017 verboden, dus ik kijk wel lekker uit. Voor je het weet hangt er een claim van heling in die overheidsberichtenbox, waarin ik dus niet kan kijken, omdat ik me ondanks alle lekkere praatjes over wat ik wel niet over mezelf zou kunnen ontdekken op MijnOverheid, nooit heb laten verleiden eens een kijkje te nemen. Voor een beetje aangenaam leven kun je maar het beste zo min mogelijk over jezelf weten. En voor je het weet heb je er een baan bij om alles wat fout staat of plotseling is verdwenen, te herstellen. En voor je het weet ben je er zelf verantwoordelijk voor. (R die wel kan rondneuzen in zijn overheids-alterego ontdekte dat bij DUO alle diploma’s van voor 2007 verdwenen zijn, die had hij in 2006 nog zonder problemen digitaal opgehaald voor zijn inschrijving voor een nieuwe studie). Ook had ik die Logius-meiden en jongens willen vragen wie er vaker in mijn gegevens rondsnuffelt: ik of de Russische hacker? O ja, bij de kennelijk veel gestelde vraag ‘Kan ik mijn account verwijderen?’ schrijven ze dat dat niet kan. Zodra je veertien wordt, heb je er een en gaan ze die vol plempen, of je nu kijkt of niet. Dat is natuurlijk gejokkebrok. Kiezen wij andere volksvertegenwoordigers –  die ervan overtuigd zijn dat werkende postbestellers beter en goedkoper zijn dan werkloze; die ervan overtuigd zijn dat postbestellers goedkoper en betrouwbaarder zijn dan de digitale systemen waarmee de overheid traditiegetrouw nogal veel geld vermorst en waarbij veiligheid en gebruiksgemak voor de burger dingetjes zijn waarover iemand bij het loslaten van het systeem op de samenleving roept ‘ik geloof wel dat het goed zit hoor’; die het nogal naïef vinden om te denken dat mensen zelf wel iedere week even bij de politie/belastingdienst langslopen om te vragen of er nog nieuwe verkeersboetes/aanslagen zijn; die dat geluister naar ‘de gewone burger’, die een overheidsbrief gewoon op de deurmat verwacht, nu eens waarmaken; die het bovendien een smerige politieke truc vinden om iedereen eerst een Mijn Overheid, Mijn UWV, Mijn DUO, Mijn Belastingdienst door de strot te duwen (waarbij het nog maar de vraag is op wie ‘Mijn’ slaat: de burger of de overheid zelf?) om vervolgens te gaan klagen over de egoïstische en individualistische burger – dan kan zoiets gewoon weer worden teruggedraaid.