Los

Ik nam me voor haar niet, zoals vorig jaar, de hele tijd de hand te reiken. Ze was nu negen. Ik ontgrendelde haar moeders fiets, ze stapte bij me achterop en begon direct te kletsen. Volgens mij gaat kletsen haar beter af zonder oogcontact. Ik trapte flink door, we hadden nog tien minuten. ‘Jippie, lekker snel,’ zei ze, ‘mama fietst altijd heel langzaam.’ Op de Radioweg waar allemaal hobbels waren aangebracht, liet ze een toon uit haar keel rollen die meetrilde met de hobbels. ‘Je kunt dit ook de Stemweg noemen,’ zei ze. Voor we door het hek waren, zag ze haar klasgenootjes al en riep ze hun namen. Ik gaf een van haar juffen een hand, we kochten een kaartje, ik liet haar zien hoe ze de barcode op het kaartje in een gleuf moest stoppen  en dat ze dan in het draaihekje moest gaan staan. Ze was bijna te laat, haar ene voet stak tussen een stang, maar ze hinkelde zich er doorheen. Daarna liepen we naar het verhuurloket, dit jaar namen we direct een maat groter en exemplaren waarmee ze zowel op de buitenbaan mocht als binnen in de hal. Zolang ze op de rubbermatten liep, was er niks aan de hand en kletste ze honderduit met een vriendinnetje en liep ze hard, maar zodra de ondervloer ijs werd, riep ze om de haverklap mijn naam en om een handje. Op het kleine baantje waren alle rekjes bezet. ‘Ik wil een rekje, ik wil een rekje.’ Ik zei: ‘Ga er maar op uit om zo’n rekje te bemachtigen.’ Vlakbij kwamen twee rekjes vrij. Een moeder en ik keken naar onze twee meisjes die aan kwamen gekeuveld achter hun rekjes alsof ze achter hun rollators om een boodschapje waren geweest. Binnen waren rekjes verboden. Dat was prima. Binnen was ook Ron, de vader die haar vorig jaar al had geleerd: ‘vallen is leren schaatsen’. Nu bood hij alle dametjes aan met hem te dansen. Hij zwierde ze aan hun handen rond en liet ze glijden en duwde ze en draaide ze in pirouetten rond. En daarna ging haar rekjesvriendin los verder en toen ging zij ook los verder, aarzelend, maar ze moest wel, want inmiddels hadden andere meisjes me gewezen op Rachma die langs de kant stond, want Rachma kon het nog niet, en ik bood het meisje met de prachtige donkere ogen mijn hand en ze legde haar roze want zonder aarzelen in mijn groene handschoen en we schaatsten weg en iedereen zette vandaag een flinke stap.

Vogelhuis

Ik kom uit de grond, steek de tramrails over en buig af naar links om uit de drukte van de markt te blijven. Voor de Markthal mensen met camera’s en telefoons als camera’s. De ondernemers die alleen vers verkopen zijn hapjes gaan serveren, vertelde een vriend, om het hoofd boven water te houden. Toeristen kopen geen kilo granaatappels, die kijken en eten en drinken misschien iets. Ondernemers die eten serveren protesteren. Vooralsnog houdt de eigenaar vast aan de hoge huurprijzen. Daniel Kahneman schreef het al: de mens is veel makkelijker bereid winst te laten schieten dan verlies te nemen. Voorbij de Markthal een man die Zeeuwse oesters verkoopt, 25 voor 3 euro. Er liggen er vier op een blok hout dat weer op een hoog, driepotig krukje ligt. Het krukje is heel smal. Misschien worden de straatventkosten per vierkante centimeter berekend. Tegen de poten rusten twee tassen. Aan een van de poten een manshoge stok met daaraan het stuk karton waarop de dik gestifte letters die ik net gelezen heb. De schoenen van de man zijn sjiek, zijn zwarte pantalon schoon, de steenrode jas is verschoten, zijn brillenglazen dik en smoezelig, zijn haren krullen woest van onder een schipperspet. Op de brede natuurstenen rand van het nieuwe grasveld met verderop een paar kleurige speeltoestellen zit een man die een hap gaat nemen van een loempia, hij heeft er een smalle streep rode saus op gedaan. Aan een bouwhek naast hem hangt een plastic tas van de Lidl. In de verte de aanprijzingen van marktkooplui, die van de buitenkramen, maar verder is het onwaarschijnlijk stil. In de teruggekeerde Slegte aarzel ik bij de kinderboeken. Er is één deel van Het leven van een loser, dat hip schijnt te zijn, maar ik heb twee boeken nodig voor de tweeling en om tranen te voorkomen kunnen de cadeaus het beste zo gelijk mogelijk zijn. Van Hoe overleef ik van Francine Oomen zijn genoeg delen. Bij de kassa vraag ik naar Het vogelhuis van Eva Meijer dat ik via Boekwinkeltjes heb gereserveerd. De verkoopster pakt het uit een kast achter haar, ze wil het al scannen, maar ik wil het eerst even bekijken, ‘o ja,’ zegt ze. Het ziet er goed uit, geen naam voorin, geen ezelsoren, ‘doe maar’ zeg ik, zoals tegen een ober die mij de wijn heeft laten proeven. Het draaiorgel voor de openstaande deuren zet een nieuw deuntje in. ‘Het eerste dat ik kan waarderen,’ zegt de verkoopster. Ze doet de boeken in een papieren zak. ‘Hoe lang gaat dit door?’ vraag ik. ‘Meestal een half uur. Pas als ie weg is, denk je: wat een rust.’ Voor de Markthal een Aziatische jongen die met zijn mobiel een foto maakt van zijn twee vrienden, de broekspijpen bij alle drie heel modieus ietsje aan de korte kant. Ik loop het station in, neem de trap, de grond in. De metro komt over twee minuten. Even een boek ophalen, zei ik anderhalf uur geleden. In de metro lees ik het eerste hoofdstuk van Het vogelhuis. Het leest direct goed, binnen een paar zinnen ben ik in de tuin van Len Howard, voel de paniek van Len en de vogels met hun nesten in de heg die mannen met elektrische apparaten aan het snoeien zijn.

Sappig

Er lag een peer op het doosje met eetbare violen. De viooltjes waren geel en had ik speciaal besteld en zou ik straks op de chocoladetaart doen die ik had gemaakt voor het verlate kersteten. Het recept stond in het Stadskookboek Rotterdam dat ik van vrienden had gekregen die straks die taart zouden gaan eten. Er moest heel veel chocola in. Onverantwoord veel. Vorige week had ik over peren geschreven, dat de lekkere er niet meer waren. Dat had de groentevriend gelezen. ‘Maar je kunt bij mij altijd terecht voor lekkere peren.’ Dus kreeg ik een peer mee. Het was een Conference en anders dan die peer uit dat hotel die na een week nog niet rijp was, was deze zacht en sappig. Volgende week zou ik weer peren kopen.

Kookproces

Ik zette het blikje drie uur lang in water dat kookte. De wikkel liet al na een minuut los. Ik maakte een foto van het ontwikkelde blikje, stuurde die rond met het onderschrift ‘de voorbereidingen zijn begonnen’. Daarna liet ik het blik heel lang afkoelen. Het stond zo nadrukkelijk in het recept, over dat afkoelen, zeker drie uur, dat ik zelfs toen het alweer een eeuwigheid op kamertemperatuur was, ik nog verwachtte dat bij het lostrekken van het deksel de inhoud eruit kon knallen. (Pas later zou ik lezen dat je nooit een blikje met treklipje moest gebruiken, omdat daarvan het deksel tijdens het koken kon open knallen.) ‘Wat al het mislukt is?’ vroeg R. Dan kon ik nog snel naar de winkel lopen, nog zo’n blikje kopen, de inhoud in een pannetje gieten en met wat boter en suiker verwarmen. Kwestie van 15 minuten. Pas toen ik het blik opende, geloofde ik dat het blik vol gelige, mierzoete ingedikte melk omgetoverd was in een blik vol smeerbare karamel. Op internet las ik dat scheikundigen ook nog steeds niet helemaal goed begrijpen wat er precies allemaal gebeurt met sucrose onder invloed van warmte. Dat stelde gerust.

Wetenschappelijke bijdrage

Ze hadden deze wijk gekozen omdat ie af was, en omdat mensen er relatief lang bleven wonen, en omdat de gezondheidszorg goed georganiseerd was. En dan was er ook nog in het hart van de wijk een gezondheidscentrum waar ze zo bij in konden trekken. Prinses Juliana had het geopend in 1991 toen ze zelf al bijna 82 was. Op een foto krijgt ze, of geeft ze, dat is niet helemaal duidelijk, een bosje bloemen van een eveneens bejaarde vrouw. Het was allemaal gebeurd net voor we hier kwamen wonen. Maar nu was ik hier dan, de minimumleeftijd voor deelname was verlaagd, van de oorspronkelijke 55 jaar naar 45 naar 40. En dus viel ik binnen de doelgroep en had ik een uitnodiging gekregen voor het beantwoorden van de wetenschappelijke vraag ‘Gezond oud worden, kan dat?’ en was ik daar gretig op ingegaan. En nu werden er negen buisjes bloed afgenomen, werd er gel op mijn buik gesmeerd en zag ik mijn organen via radiogolven op een beeldscherm, werd mijn bloeddruk gemeten en de elasticiteit van mijn aders, werden mijn slagaders naar de hersens bekeken, mijn botten gescand door een apparaat dat wel wat weg had van een oude matrixprinter: in de stang boven mijn lijf ging iets heen en weer en als het klaar was op die plek ging de stang een stukje naar beneden. Ik moest knijpen in een hydraulische tang, het ging niet zozeer om de kracht, als wel om het overbrengen van een opdracht van de hersenen naar mijn hand: kon ik drie keer met dezelfde kracht knijpen? Er werd een mri van mijn been gemaakt, het was een gloednieuw apparaat, ik moest springen op een mat, mijn sprongkracht was negentig procent van mijn lichaamsgewicht, ik moest mijn lippen om een gek flapje doen en heel hard inademen en heel hard uitblazen. Ik kreeg piepjes en hoorde een man die getallen zei in een omgeving vol ruis en die getallen moest ik dan nazeggen, mijn ogen werden op de foto gezet, van binnen en van buiten, er zat net een afvalstofje, niks raars, maar vervelend op dit moment, omdat het een schaduw wierp op alle foto’s. Mijn huid werd bekeken, ik was wit, zag ik de medewerker aankruisen (geen albino, geen wit met olijf, geen lichtbruin, geen bruin, geen zwart). Ik moest woorden onthouden die als een razende voorbij kwamen, ik moest pinnetjes in gaatjes stoppen, met links, met rechts, met beide handen tegelijk, ik moest ruimtelijke vormen herkennen. Ik kreeg een horloge om dat al mijn bewegingen en mijn slaap een week lang ging volgen. En ik hoorde mijn hart. Ik dacht aan ouders die voor het eerst het hartje van hun nog ongeboren kind horen, maar een vriendin zei dat dat klonk als een galopperend paard. Mijn hart leek op een warm strand te liggen met verderop gestaag en zacht de branding, het klopte met een lome, slaapverwekkende regelmaat. Ik kreeg tranen in mijn ogen.

Jong, oud

De merel, het vrouwtje, verdwijnt met een snavel vol bouwmateriaal in de aucuba van de buurvrouw. Niet één keer, maar vier keer. Kennelijk weet zij, net als de tuinman die vorige week zo fors heeft durven snoeien, dat de vorst die heus nog ergens is, ons land niet meer zal aandoen. Gek dat ik over de regen denk: mals, fris, de ontkiemende zaadjes kunnen het vast gebruiken, terwijl het nat in hoeveelheid en gestriem niet onder doet voor een somber makende herfstbui. Misschien is het omdat, zoals Clarice Lispector in De ontdekking van de wereld schrijft ‘de lente […] mij elk jaar weer met open armen aantreft om hem te ontvangen.’ Bij de kapper zat een vrouw van 98, ze at een chocoladetaartje, ze had die leeftijd vandaag bereikt. Ze leek er niks om te geven en observeerde alle ophef rond haar stoel kalm in de spiegel. Er zat een vleugje Indisch in haar teint, haar haar was ooit zwart geweest, en nauwelijks dun te noemen. De dames van de kapsalon tekenden ervoor, niet alleen om op deze manier zo oud te worden, maar ook om zo gulzig en zonder enige stress een chocoladetaartje naar binnen te werken. Toen de bewonderde dame klaar was, oprees, haar handen op de handvatten van de rollator legde en haar begeleider klaar stond met haar mantel, zei ze: even nog een plasje doen.

Romankunst

Voor wie het gemist heeft, of voor wie het wel gezien heeft, maar niet meegeschreven, hier de woorden die Nobelprijs-winnaar Orhan Pamuk afgelopen zondagavond sprak in de tv-serie Made in Europe gepresenteerd door Dimitri Verhulst.

‘De romankunst is het beste dat de Europese beschaving heeft voortgebracht, het is te vergelijken met een symfonie of een kathedraal. Het is een uitvinding van de menselijke verbeelding in zijn ultieme en meest volwaardige expressie. […] Romans gaan voor alles over lezen en geloven. Je moet geloven dat de wereld in de roman echt bestaat en net als in religie geloven in de tekst en zien dat de wereld verlicht zal worden als we Julien Sorel volgen of de gebroeders Karamazov, als we Thomas Manns personages volgen door de complexiteiten en het woud van het moderne leven. Zo bereiken we een diepte en begrip die vergelijkbaar is met die in religie. Religie geeft ons grootse ideeën, terwijl grootse, geweldige romans zich tussen grote ideeën en kleine dagelijkse dingen in bewegen. Kleine eilandjes van menselijke intensiteit die we nodig hebben om ons te associëren met grootse ideeën, filosofie, religie, de zin van het leven. […] De heilige Koran en de Bijbel vertellen ons verhalen en net als in romans zijn dat verhalen met een moraal. Wat is het verschil? Het zijn allemaal teksten die niks te maken hebben met ons moderne leven. Geconfronteerd met de problemen van de moderniteit hebben we niets aan oude religieuze boeken. Maar romans die de problemen van ons dagelijks bestaan erkennen, lijken meer geschikt om zin te geven aan ons complexe, moderne leven.’