R en ik bezochten de Luie Tuinman. We hadden net anderhalf uur door flinke regen gereden waarbij we de snelweg hadden vermeden. Het regende nog een beetje toen we het knusse winkeltje annex theecafé annex toegangshuisje tot de tuin binnenliepen. Een robuuste roestige houtkachel brandde. ‘HEET’ stond er op de kachel, er lag een stapeltje hout naast. Waren we de eerste tuinbezoekers vandaag? Ja, zei de mevrouw die het toegangsgeld inde, alleen twee koffiedrinkers waren ons voor geweest. Ik had een paraplu in mijn hand, R pakte een grote plu uit de regenton net buiten het huisje. Traag dwaalden we door vijfentwintig tuinen en tuintjes, onder platanen, rond vijvers, langs wit en grijs, langs twintig tinten blauw, door schaduwtuintjes, moerassige tuintjes, zonovergoten tuinen, dan weer met plu dan weer zonder, af en toe hinkstappend om plasjes te vermijden.
De Luie Tuinman was een tip van vriendin M, een uitstekende tip. Er lag een simpele visie aan de tuinen ten grondslag las ik op een bordje: ‘Kijk wat er mogelijk is en houd het simpel. Geen rozen wanneer je elk jaar weer roetdauw en luizen aantreft. Geen riddersporen die omwaaien en door slakken opgegeten worden. Er zijn genoeg leuke planten zonder problemen.’ De indeling van de tuin was ontleend aan eeuwenoude plattegronden van Egyptische tempels en Italiaanse villa’s en kerken: symmetrie met hoofdassen en zijassen en deuren waardoor je van de ene ruimte de andere binnenwandelt. Toen we uiteindelijk bij de kwekerij aankwamen was het helemaal droog en begon er zelfs een waterig zonnetje door te breken.
Aan een man die verdacht veel leek op schrijver-hovenier Gerbrand Bakker vroeg ik of hij planten had die goed zonder direct zonlicht konden en die zo’n anderhalve meter hoog werden. ‘Zullen we een rondje maken?’ zei hij. We liepen langs tafels met kratten vol opgekweekte planten terwijl hij hardop praatte en met officiële plantennamen strooide. ‘Deze niet, en deze ook niet, maar deze zou goed kunnen. En deze ook.’ Ik informeerde ondertussen naar de bloeikleur en of ze heel bossig werden. Ik koos voor de bergaster die blauw zou gaan bloeien met een geel hartje en voor een groenroodbruinbladerige duizendknoop: de persicaria microcephala. Op een schuurtje hing een bordje: ‘A garden is a thing of beauty and a job forever’.
Maar eerst gingen we iets drinken. De zon scheen inmiddels lekker en op het terras verschenen allemaal mensen alsof ze in droge holletjes hadden gewacht tot de regen zou stoppen. Temidden van talloze bloeiers en tientallen schakeringen rood, roze, paars, geel, oranje, blauw en groen dronken we thee. Als ik het voor het zeggen had zou ik iedere straat omlijsten met bloeiende perken. Toen de thee op was, liep ik terug naar de tuinman alias Gerbrand Bakker. Mocht ik een kratje lenen? Tuurlijk. Ik pakte vier asters en vond tussen de hoge bergasters een andersoortige plantje. ‘Ach,’ zei Gerbrand Bakker, ‘een nieuw-Engelse aster, die heeft in de verdrukking gestaan. Neem maar mee.’ Bij de duizendknopen hielp hij me om de mooiste uit te kiezen.
Ik heb de Luie Tuinman-planten net in de tuin gezet. Ze staan nu al mooi te wezen tussen alles wat dit jaar uitbundig groeit en bloeit terwijl ik nauwelijks meer hoef te doen dan af en toe een beetje rond te lopen, te genieten en de uitgebloeide bloemen weg te knippen. Volgend jaar zullen de koppen van de nieuwe planten boven de rand van het terras uitsteken: vanuit de keuken zal het asterblauw zich oprichten net voor het stevige roze van de fuchsia’s terwijl het roodbruine persicariablad zachtjes zal wiegen naast de dikke rode opstaande aren van die andere duizendknoop: de ‘Dikke Floskes’.
Boven de poort achterin de tuin zit een houten plank als extra versteviging om de twee palen waartussen de schuttingdeur hangt op hun plek te houden. Die plank vraagt al jaren om een tekst. Luie tuinvrouw. Zeker sinds de tegels eruit zijn, klopt dit echt.
De vraag is natuurlijk wel of een luie tuinvrouw nog aan de slag gaat met een soldeerbout.