De zomer drukte zijn warmte ver oktober in. Er was een herfstweek waarin R en ik op dinsdag nog buiten aten en drie dagen later de winterjas van de kapstok pakten. Nu de temperatuur flink gedaald is, keert mijn langgerekte buitenleven noodgedwongen naar binnen. Het meeste mis ik het licht. Daarom besluit ik de ommetjestraditie van de coronajaren weer op te pakken. Niet in de laatste plaats omdat ik dan lekker mijn nieuwe gele regenjas aan kan trekken.
Vandaag loop ik via het wilgenlaantje de Bessenwijk in en via een ander wilgenlaantje de wijk weer uit. Mijn vogelapp detecteert een goudhaan, gisteren in het Nessebos ook al, maar ik zie ‘m niet. Het is Europa’s kleinste vogel, lees ik, dus niet gek dat ik ‘m niet zie, maar ik lees ook dat ie in de trektijd zo met voedsel zoeken bezig is, dat ik ‘m bijna zou kunnen aanraken.
Net voor de kinderboerderij loop ik de rivierdijk op. Het blijft indrukwekkend. Rechts het hoge water van de Rotte, links de meters lager gelegen wijken vol huizen, flats, scholen, winkels, duizenden mensen die iedere nacht hun ogen sluiten. Ter hoogte van het Ommoordse Veld zweeft een roofvogel. Ik pak mijn verrekijker. De vogel zit nu op een paaltje, een stuk lager dan waar ik sta, maar nog altijd een stuk hoger dan het open veld waarover hij zijn blik laat gaat. Zijn rug is roodbruin met kleine donkere vlekjes, zijn kop grijs, zijn gele poten kort. Een torenvalk, leer ik nu ik achter mijn laptop zit, een mannetje. Het is een veldmuizenjager die op de rode lijst staat, aldus de Vogelbescherming, waarschijnlijk vanwege de snelle achteruitgang van het aantal veldmuizen die het niet goed doen op agrarisch grasland vol raaigras.
Er bloeit nog van alles. Dat kleine paarse bloempje naast het fietspad is bermooievaarsbek, leer ik als ik de foto door de Obsidentify-app haal. Op de dijkhelling her en der het paars van de gewone smeerwortel, die hoef ik niet meer op te zoeken, langs het voetpad bloeiende akkerdistel en paarse dovenetel. Verder veel geel: de lichtgele bloempjes op lange hoog opgaande stengels zijn van de toorts, de kleine gele bloemen zijn van het raapzaad, de fluwelen eierdooiergele hoofdjes zijn van het goudknopje – ze kwamen laatst in Vroege Vogels-tv langs en hier staan ze dus ook nog –, verder bloeien er nog boterbloemen, paardebloemen en kamille. Van die laatste zijn de witte lintbloemen vaak al weg en resteert alleen nog de gele bol.
Dan is er nog het wit van de witte dovenetelbloempjes en van de grote bloemschermen van het watertorkruid. Ik sta inmiddels lager dan het veld waarover de torenvalk speurde naar muizen, ik had nog nooit van watertorkruid gehoord, maar ze staan hier met hun voeten diep in het water, en zigzaggen breed uit, en nu ik achter de laptop over het kruid lees en mijn foto nog eens goed bestudeer, zie ik het pas: op ieder zigzagpunt staat aan de ene kant van de stengel een blad en aan de andere kant een steel met schermvormige bloeiwijze.
Lopen en kijken: het is als de zomer, maar dan met kaplaarzen en regenjas aan.