Twee minuten wandelen en we zijn bij het winkelcentrum. Op de noordelijke kop zit de blauwe grootgrutter, op de zuidelijke de gele. Kennelijk raadplegen ze dezelfde wichelroedeloper want ze besloten in dezelfde week dicht te gaan voor hun verbouwingen. Net voor de Sint. De gele grutter kon zijn verbouwing nog net een week opschuiven, zei de groentevriend. Hij zit met zijn bescheiden winkel dichter bij de blauwe dan bij de gele. Ik keek glazig. ‘Die twee praten niet met elkaar hè.’
Terwijl de blauwe supermarkt binnen een uur werd leeg getrokken, en vol gereden met schaarhoogwerkers waarop werklieden anderhalve week lang tien kilometer kabels achter het systeemplafond weefden, was het in de gele supermarkt druk. Er stonden niet alleen lange rijen voor de kassa’s, ook veel schappen waren leeg. De groentedochter zei: ‘Wij denken dan: je grijpt zo’n periode aan om eens flink uit te pakken, om al die blauwe supermarktklanten te verleiden.’ Maar dat was niet gebeurd. De franchisenemer had het niet eens geprobeerd, wisten de groentevrienden. Zijn bevoorrading verliep op basis van de verkoopcijfers van een jaar geleden. Daar kon hij geen enkele invloed op uitoefenen. Op de radio hoor je weleens supermarktdeskundigen beweren dat deze twee grootgrutters elkaar bevechten op ieder procentpunt marktaandeel.
Op de dag dat de blauwe grutter heropende en de gele dicht was, wandelde ik laat in de middag naar het winkelcentrum. Voor de blauwe supermarkt was het druk, bijna net zo druk als in die weken dat de karretjes op flinke afstand van de ingang werden schoongemaakt en dat iedereen daar met zijn eigen geduld of razernij op zo’n karretje stond te wachten. Zonder karretje mocht je niet naar binnen. Het leek een eeuwigheid geleden. Nu klonk er pompende muziek, ik zocht naar een jong mens met een telefoon, maar nee, de herrie kwam echt uit de soundblaster naast de blauwe ingang waar ook een beglitterd autootje stond met daarin een acteur in glitterpak.
Ik liep aan de drukte voorbij en wandelde naar de groentevrienden. ‘Een gekkenhuis, de hele dag al,’ de groentedochter knikte haar hoofd richting de blauwe grutter. Was er iets gratis? R zei nog dat hij er niks over had gelezen, waren ze niet trots op wat ze deden? Waarom hadden ze vooraf geen reclame gemaakt over wat ze gingen veranderen, waarom geen lokkertjes op de openingsdag? ‘Je kon zo’n opvouwbaar tasje krijgen,’ zei de groentedochter, op de ene kant het logo van de grootgrutter en op de andere kant de skyline van onze stad. ‘Ik heb nog niet één positieve reactie gehoord,’ zei de groentevriend die met een krat appels achter me langs liep. ‘Allemaal oude mensen hè, en nog maar twee normale kassa’s.’ ‘Enorme rijen,’ zei de groentedochter. Ging ik kijken? Ze was benieuwd naar mijn bevindingen.
Met een zak peren en een zak mandarijnen liep ik naar de glitterauto. De muziek was uit, de acteur was aan het opruimen. Ik ging naar binnen. Bij de servicebalie verkochten ze nog altijd sigaretten en krasloten. Ik noteerde een dikke min. Van een student met wie ik sport en die hier een bijbaantje heeft weet ik dat sigaretten (en alcohol) dé kurk zijn waarop supermarkten hun openstelling tot tien uur ’s avonds laten drijven. Het aandeel vers, nou ja, gesneden, geperst, verpakt, gekoeld, leek uitgebreid, de bediende kaasafdeling was weg, dat leverde extra vierkante meters op. Wat ook weg was, was de uitloop achter de kassa’s, én de kassa’s zelf. Vijftien zelfscanstations waren er voor in de plaats gekomen, prominent bij de uitgang. De twee bemenste kassa’s waren een stuk korter dan de acht oude en stonden helemaal achterin de hoek. Vormden zich hier rijen dan kringelden die tot ver tussen de nieuwe diepvrieskasten. Kou, dat kregen de klanten die niet deden wat de mensen in Zaandam voor ogen hadden. Voor de blikjes tomatenpuree complimenteerde een klant een medewerker met de verbouwing, ik ving het woord ‘kassa’s’ op. ‘Tja,’ zei de medewerker, ‘de klanten zullen een keer mee moeten.’ Er volgde iets over de huidige tijd, ze noemde concurrenten op die het ook deden, ze kende zelfs een keten die helemaal geen bemenste kassa’s meer had.
Ik ging in de rij voor de gewone kassa staan. Er was net wisseling van de wacht geweest. Er kwam een man terug die druk zwaaide met twee blikjes bier in zijn handen: ‘Ik heb een bon nodig, ik moet eruit’. De vrouw voor me in de rij instrueerde de jonge kassavrouw: ‘Op die knop drukken en dan op retouren.’ Ze zei ook: ‘Je moet nu altijd een bon meegeven, vertel mensen dat ze die nodig hebben om door de poortjes te kunnen.’ Nog niet alles liep op rolletjes.
Bij de gele grootgrutter duurde de verbouwing drie dagen. Daar kwamen voor het eerst zelfscankassa’s. ‘Niet dat hij het wil,’ zei mijn trouwe informant de groentevriend. Maar de franchisenemer moest. ‘Van Frits, je weet wel, die Max paginagroot in alle ochtendkranten feliciteerde.’ Een paar dagen later liep ik de gele supermarkt in. Behalve zelfscankassa’s waren er nog drie grote, bemenste kassa’s over. Helemaal links was zelfs een kletskassa. Voor het contante geld was een apparaat gekomen, waar je je briefjes en muntgeld instopte. De kassière vertelde dat ze het geld nu niet meer hoefde aan te raken, en dat ‘daar beneden haar kabouters’ de munten flink schoonpoetsen. Al was ze zelf natuurlijk veel sneller dan het apparaat. Nu zat ze een beetje te niksen voor haar lege kassa tot ik inderdaad blinkend wisselgeld in het bakje hoorde vallen. Dus kletsten we wat. Ja, zelfscankassa’s leidden tot meer diefstal maar kijk, zei ze, daar, en ze wees naar het zelfscanplein, staat één kassière op zes kassa’s. Dat woog dus tegen elkaar op.
‘Arbeid is niet iets negatiefs dat je moet wegorganiseren,’ citeerde de Groene Amsterdammer eind november boer, schrijver en dichter Wendell Berry. ‘Het is juist waardevol als je huishouden [of de supermarkt, dacht ik] niet alleen een consumptieve maar ook een productieve gemeenschap is die waarde creëert.’