Gisteren woog ik 500 gram tarwe af en deed die in een vergiet. De tarwe had mijn broer deze zomer geoogst, een paar weken geleden gaf hij me 3,5 kilo mee. Met het vergiet liep ik naar buiten en schudde de tarwe in het vergiet om en om en om. Stofjes vielen door de gaatjes, strootjes kwamen naar boven. In een meelfabriek hadden ze hier zeven voor, stelde ik me voor, en blazers. Toen ik de tarwe schoon genoeg vond, nam ik het mee naar binnen en deed een kleine hoeveelheid in de koffiemolen. Het molentje, een crèmekleurige Moulinex, is oud, volgens mij komt het uit R’s ouderlijk huis, volgens R komt het bij mij vandaan. Niet alleen het bovendeel waar de korrels en al snel het meel langs de metalen wand schuren, wordt warm, ook het onderste deel waar de motor zit. Soms denk ik dat er een steekvlam uit gaat komen, precies op de plek waar mijn duim het smalle knopje ingedrukt houdt. Ik maalde een stuk of zeven, acht keer, kleine beetjes en pauzeerde een paar keer om het molentje af te laten koelen.
Vervolgens pakte ik twee grote mengkommen, warmde kort water in de waterkoker, voelde met mijn vinger, ja het voelde goed, en goot in iedere kom 210 gram water. Uit de koelkast pakte ik de bak met desem. Een dag geleden had ik de desem vermeerderd. Met een pollepel schepte ik in iedere kom 200 gram desem bij het water. Toen pakte ik het versgemalen meel. Het rook licht zoet met een hint van vanille. In iedere kom deed ik 250 gram meel. Uit de middelste keukenla pakte ik de grote weckpot met het stokbroodbloem. Het eerste brood dat ik van mijn broers tarwe had gemaakt bestond voor honderd procent uit zijn volkoren meel, maar dat leverde een erg compact brood op. Voor een luchtig brood heb je baktarwe nodig, én heel veel zon. Mijn broers tarwe is maaltarwe dat minder eiwitten bevat dan baktarwe, en vangt in een gemiddelde Nederlandse zomer te weinig zon. De tweede keer gebruikte ik half volkoren meel, half bloem. Dat gaf al een luchtiger brood. De derde keer verving ik de bloem door stokbroodbloem dat krachtiger is. Dat derde brood vonden R en ik erg lekker. R proefde zelfs de geur zoals die bij mijn broers silo’s hangt als de net gedorsen tarwe vanuit de grote kiepwagens in de vijzelbak valt om van daaruit via de graanput en de jacobsladder naar een van de silo’s te worden getransporteerd.
Aan iedere kom voegde ik 150 gram stokbroodbloem toe, 75 gram zonnebloempitten en 25 gram lijnzaad. Met mijn vingers mengde ik water, desem, meel, bloem en zaden vlug door elkaar. Daarna volgde het proces van wachten, zout toevoegen – door één van de degen mengde ik ook nog rozemarijn –, wachten, omslaan, wachten, vormen, wachten.
Vanochtend bakte ik de twee broden, terwijl ik wachtte zag ik in de achtertuin voor het eerst sinds lange tijd weer een roodborst. De nog warme broden legde ik op een grote katoenen servet op de achterbank van de auto. Ik stapte in, reed veertig minuten om klokslag twaalf uur het erf van mijn broer op te rijden. Hij was al binnen, net klaar met het op rijen leggen van zijn los geschoffelde bruine bonen die hij ’s middags zou proberen te dorsen. Vanaf vijf uur vanochtend was hij bezig geweest, echt lekker was het niet gegaan. Te taai, te droog. Hij zat vandaag ook al verre van lekker in zijn vel. ‘Waar doe je al die moeite voor?’ vroeg hij terwijl hij zijn schouders ophaalde. Toen zijn vrouw nog leefde, deed hij al die moeite voor haar, maar ze stierf net voor de tarwe in dit brood van het land kwam. Ze waren 31 jaar praktisch onafscheidelijk geweest.
Mijn broer zette borden op tafel, Ik legde de broden op een broodplank, gaf het mes aan mijn broer en pakte mijn telefoon. ‘Even filmen,’ zei ik. ‘Moet dat?’ zei mijn broer, ‘ik ben nog niet eens onder douche geweest.’ Ik zei dat je daar op de camera niks van zag, dat alle aansnijmomenten van de zelfgebakken broden sinds 1 januari waren vastgelegd. ‘Oké,’ zei hij. Ik ken hem goed genoeg om te weten dat het niet van harte was. Vanachter de camera kletste ik het een en ander, over hoe bijzonder dit moment was, brood van mijn broers tarwe, nu aan tafel met de teler zelf, bla bla bla. Mijn broer sneed ondertussen het brood aan, ik instrueerde hem om mij een stukje te geven, zodat ik kon proeven, en dat hij hetzelfde moest doen. ‘En?’ vroeg ik toen ik half uitgekauwd was. ‘Het smaakt naar brood,’ zei hij. ‘Wat vind je?’ drong ik verder aan. Ik zag dat hij het goed vond, lekker. Hij knikte met zijn hoofd: ‘Het is goed te doen hoor.’