’s Ochtends had ik alleen de gebruikelijke luis op de Oost-Indische kers gezien, maar ’s avonds toen de tuinbaas op bezoek was krioelde het op de bovenste bladeren van de rupsen. F, de man van de tuinbaas, hield zijn smartphone dicht boven de rupsen. De tuinbaas bekeek de rode en gele tomaatjes, we waren het erover eens dat de rode goddelijk waren en de gele zo zo. Ze liep verder naar de bonen en de constructie met het klimnet, de courgetteplanten, de komkommers, de restanten van de net geoogste wortels en de palmkool die ongeschonden op minder dan een halve meter van de rupsen stond. De tuinbaas zei dat ze helemaal klaar was met alles wat haar groenten opvrat. Ze had niet de mazzel zoals ik van een balkon waarop wel veel zon kwam maar geen slakken. Naaktslakken, ze begreep niet waarom die waren uitgevonden. Met een schuin oog keek ze naar het gekrioel. F haalde zijn foto’s inmiddels door een app in een poging de rupsen te determineren. De tuinbaas vertelde over de periode dat ze een volkstuin had, waar het soms heel erg was geweest met plagen, waar ze soms een woeste slakkenverdelgingsoperatie op touw zette. ‘Maar mam,’ had haar zoon gezegd, ‘een slak is toch ook een dier?’
De volgende ochtend appte F dat de rupsen van het grote koolwitje waren. Dat dacht ik al. Ik had deze zomer veel koolwitjes gezien, kleine en grote. Ik stond weer op het balkon bij de Oost-Indische kers. De plant was hét Michelin-sterrenhapje van de moestuin, veel lekkerder dan kool, sla en andijvie, ze stelde haar bladeren gewillig beschikbaar aan luizen en nu dus ook rupsen. De rupsen werkten in groepjes, hapten van buiten naar binnen een blad op en verplaatsten zich dan naar een volgend blad. Ik probeerde in te schatten hoelang ze nodig zouden hebben om alle blad van de Oost-Indische kers op te eten. De jonge andijvieplantjes stonden op nog geen twintig centimeter, de palmkool op vijftig centimeter. Ik las dat de rupsen naar een beschutte plek bij een muur, boomstam of stengel van een houtige plant zouden gaan zoeken om te verpoppen. Wilde ik dat hier, op het voorbalkon?
Ik dacht aan de zoon van de tuinbaas en haalde een schaar en een bak. Voorzichtig begon ik de bladeren met de meeste rupsen af te knippen en die al even voorzichtig in de bak te leggen, goed kijkend of er geen rups buiten de bak viel. Zo knipte ik van boven naar beneden. Ik nam de bak mee naar de achtertuin. Daar legde ik de afgeknipte bladeren bij de grootste van de zes Oost-Indische kersplanten. Het was hier een stuk kouder.
’s Middags keerde ik terug naar de plek van de reddingsoperatie. Het was er niet zo’n gegroepeerde drukte als op het voorbalkon, maar ik zag rupsen kruipen over vers blad, ik zag aangevreten bladrandjes. Ik dacht weer aan de zoon van de tuinbaas. Hij is net begonnen in Wageningen, Internationaal land- en waterbeheer.