Ik deed zeven romans in een tas, legde daar bovenop het broodboek van Niemeijer en reed 73 kilometer in noordoostelijke richting. Mijn routeplanner die ik voor vertrek checkte, voorspelde 51 minuten en geen files, en dat klopte perfect, als er niet bij de spoorwegovergang een luttele minuut voor mijn bestemming een goederentrein de weg blokkeerde. De roestige goederenwagons bewogen langzaam naar links, waar ik een rode locomotief zag, toen kwam de hele trein tot stilstand, om na een korte stilte naar rechts te bewegen.
Vriendin M bij wie ik om drie minuten over twaalf aanbelde, zei dat er ongeveer één keer per week een trein over het spoor rijdt, meestal open wagons vol nieuwe auto’s, maar soms ook dichte bakken met onderdelen, omdat iets verderop een enorm Europese distributiecentrum zit vanwaaruit de auto’s verder worden verspreid naar landen en dealers. En ja, het ging altijd zo met die trein, een beetje heen, een beetje weer, als je het trof stond je er minuten. Ik had het broodboek meegenomen omdat M al heel lang zelf brood bakt en ik haar wilde laten zien wie mijn broodgoeroe is. Voor het kneden gebruikt zij een broodbakmachine en zij stopt het deeg in een broodblik zonder deksel, maar het leverde ook heerlijk brood op. Tijdens de lunch proefde ik twee soorten.
Van de zeven meegenomen romans koos ze er drie. Eerder leende ze Grand Hotel Europa. Op een tafeltje naast de bank zag ik Zwarte schuur van Oek de Jong liggen. Ik vroeg haar wat ze ervan vond. ‘Matig,’ zei ze. ‘Weer zo’n man met zijn midlife kuren, de vrouwen komen er bekaaid af.’ Ik mocht het meenemen om in mijn boekwinkeltje te verkopen, daar ging ik mijn eigen exemplaar ook verkopen, want ik vond het ook matig.
We namen de wereld door, de politiek, het was fijn om weer eens live iemand te spreken die er precies hetzelfde instond, al was het niet bevorderlijk voor ons gemoed, want zo’n beetje alles boorden we om en om de grond in. Haar man had corona gehad, één dag voor kerst werd het ontdekt. Hij was de eerste in de instelling voor jong dementerenden waar hij alweer een poos woont. Hij moest er weg, dat was het beleid, de instelling valt onder een grotere koepel en er was één plek aangewezen waar alle coronapatiënten uit alle huizen werden verzameld. Haar man wilde niet. Het werd drama. M moest uiteindelijk komen om hem te kalmeren, aan te kleden en te vervoeren, zij helemaal ingepakt in zo’n plastic pak, handschoenen, dubbel mondmasker. Al snel kon hij terug, want er bleken veel meer mensen besmet. Wonder boven wonder was M zelf niet besmet. De gevolgen verspreidden zich als een olievlek. Alle medewerkers moesten hun kerstafspraken afzeggen, iedereen moest zich laten testen en in quarantaine. M’s kersteten met haar zonen ging niet door. De zonen bereidden daarop een viergangenmaal voor haar, zetten dat voor haar deur, reden terug naar het huis van de oudste zoon, en via Zoom aten ze alsnog met elkaar.
‘Er zou veel meer met de mensen moeten gebeuren,’ zei M over de plek waar haar man verblijft. ‘Veel meer beweging, veel meer muziek, veel meer therapie, veel meer structuur, dan zouden ze er veel minder zorg aan hebben.’ Maar er was nog geen één fte voor beleid. M had geknokt voor straalkachels. Na de eerste lockdown mochten bewoners hun familie en vrienden alleen op het grote buitenterrein zien. Er was een terras met stoelen, er kon binnen koffie en thee gehaald worden. Na een half jaar en met al een flink deel van de herfst achter de rug waren die heaters – die ieder mens met twee muisklikken vandaag bestelt en overmorgen in de tuin heeft – er dan eindelijk, zodat bewoners van wie de meesten niet de jongsten zijn, niet in de kou hoefden te zitten.
Na de lunch gingen we wandelen. M woont vlakbij bos en hei en landgoederen. Het was er prachtig en op deze doordeweekse dag niet druk. Wel hoorden we de hele tijd de snelweg. Na de wandeling en nog een kopje thee reed ik terug, weer zonder files, weer in 51 minuten, maar stil was het niet. Druk, zo mocht je het best noemen midden in deze lockdown- en avondklokperiode.