Uiterwaarden, berg, bos, weilanden

De zolderkamer in de B&B koelt nauwelijks af. De eigenaresse heeft ons een tweede ventilator gegeven. Buiten loopt het kwik ’s ochtends snel op. Toch gaan we op pad. Onze vakantie heet niet voor niets een wandelvakantie. We moeten anderhalve kilometer lopen om bij de haven en het begin van de uiterwaarden te komen. Je kunt ook hier zo de uiterwaarden inlopen, had de B&B-mevrouw gezegd, terwijl ze mijn kaartje bekeek. Maar daar begint de wandeling, zei ik.

Als we bij de haven aankomen, loopt het water al over onze ruggen. In een bocht van het smalle pad door de uiterwaarden staan onder wat spaarzaam struikgewas vijf, zes paarden: hun vachten bruin, gespikkeld, beige, zwart. Even later lopen we langs de rivier, daar staan koeien met hun voeten in het water. Links van ons in de verte weer paarden, niet dezelfde als die onder de struiken stonden. Ze zijn op weg naar de koeien, naar het water. De paarden en de koeien zien er anders uit dan die je in een stallen of maneges ziet. Na de uiterwaarden volgt een klim. We wandelen door een botanische tuin, de rivier ligt nu ver onder ons, dan volgt het bos. In het bos is het aangenaam. Weer verderop volgen we een beek, geen natuurlijke, maar een door mensen gegraven waterloop. Het water is in geen velden of wegen te zien. De enorme fabriek die verderop langs de rivier staat heeft met deze beek te maken: van het heldere bronwater kon heel mooi wit papier gemaakt worden. Na de oorlog werd er vooral krantenpapier gemaakt, na veel verliezen, dreigende sluitingen en overnames draait het nu om papierrecycling en grondstoffen voor karton en verpakkingen.

Langs de beek zonder water staan gelukkig veel bomen. Op een kruispunt overleggen we: we kunnen verder door het bos, of de geplande route volgen, maar daar zullen open stukken zijn, akkers, weilanden, ik laat R het lichtgroen op de kaart zien, daar waar we het donkergroen van de bossen verlaten.

We houden ons aan ons plan, zegt R. We gaan verder. Weet je nog die keer, zeg ik, dat we het Balloërveld moesten oversteken bij 38 graden, een zandwoestijn, en dat we uiteindelijk in Hellendoorn een supermarkt in vluchtten om af te koelen? Zo erg is het nu nog lang niet. Wel bij iedere stap het besef hoe ongelooflijk belangrijk bomen zijn, en een natuurlijke ondergrond. Stap je van een bospad het asfalt op, dan stap je een braadpan in.

In het dorp waar de route eindigt, lopen we naar de bushalte. Ja hoor, zegt R, hebben wij weer. Aan de kant van de weg waar wij op de bus moeten wachten is geen centimeter schaduw, terwijl verderop aan de overzijde de bushalte wordt overschaduwd door grote boomkronen. R doet alvast zijn mondkapje op. Alleen in de smalle ruimte tussen een stenen tuinmuurtje en de achterkant van het bushokje kan de zon niet komen. Daar wachten we. De bus is één minuut te laat. Via de achterdeuren stappen we in. In de bus is het koel en rustig. Binnen twintig minuten zijn we terug waar we zes uur geleden begonnen.

Voeg toe aan je favorieten: Permalink.

Reacties zijn gesloten.