Onnozel/onbeschrijflijk geluk

‘Als ik terugdenk aan de momenten dat ik gelukkig was,’ zei Marjoleine de Vos vorige week zaterdag in de serie ‘Levenslessen’ in Trouw, ‘dan zijn dat soms onnozele dingen. Als ik als kind buiten speelde en mijn moeder vanaf boven riep: wil je een boterham? En dat ik dan een boterham meekreeg met vijf plakjes warme rookworst en die buiten mocht gaan opeten.’

Een dag later ontbeet ik voor mijn doen vroeg en ging ik ruim voor het middaguur op pad, omdat H kaartjes had voor ‘Monuments of Solitude’ van Conny Janssen Danst, opgevoerd in de nieuwe dansstudio’s in de net opgeleverde Fenix 1 op Katendrecht. Het was indrukwekkend en warm, veertien toeschouwers op de vereiste afstand op stoelen in het midden van de studio met eerst aan de ene kant een solo-dans, over de vraag wat de sociale lockdown voor de danser betekent, dan stoeltjes omdraaien, en vervolgens aan de andere kant een solo-dans. En zo’n zelfde setting in de tweede repetitieruimte. En toen naar buiten, veel wind, een tafeltje buiten voor de verhuisde Fenix Food Factory, ik ga binnen in de rij staan voor thee, de tosti’s bestel ik via een QR-code op het tafelblad. Dan krampende hoofdpijn, bloed dat weg wil uit mijn wangen, klam zweet op mijn lijf. ‘Even naar de wc,’ zeg ik. Via een deur om de hoek die ik met moeite dicht krijg vanwege de wind, en een route met pijlen op een lange trap kom ik waar ik wezen wil, jasje uit, warm koud warm, ik zit een poos op de wc, ontlast me, wandel weer terug. H is net terug van een half jaar Canada, er is veel te vertellen: het niks aan de hand platteland daar, de tijdelijke woning hier, dates, klussen, nieuwe inzichten. Ik vraag H of ze een paracetamol heeft. Die heeft ze, ik slik ‘m door met het restje thee. Als de tosti’s komen en er maar één plastic mes en vork bij zit en H vraagt hoe we dat gaan doen, zeg ik: neem maar, ik kijk het even aan. H heeft nog niet ontbeten, die lust behalve haar eigen tosti ook wel een stuk van de mijne. Even denk ik dat ik beter nog een keer die wandeling door die deur om de hoek, trap op, etcetera kan maken. Ik wil het niet zo ver laten komen dat ik hier ga spugen, die theebeker is daarvoor veel te klein, ik heb al bedacht dat ik dan naar de waterkant zal rennen. Een beetje onderuitgezakt zitten helpt misschien ook. Ik hap een muizenkorrel van de resterende tosti, dat moet ik niet doen. H stelt voor te gaan wandelen. We steken het water over naar de Wilhelminapier, ronden die bijna helemaal, gulle zon op het wilde water, zicht op de kranen en de containers van de havens, wolkenkrabbers, de oude gebouwen rond de Veerhaven, daar lopen we, ooit waren we meisjes die ieder aan een andere kant van een mini-dorpje op een boerderij woonden en met nog drie anderen een lagere schoolklas vormden op een mini-schooltje. Op een ander terras drinken we nog een kop thee. Dan gaat H onderweg naar een ‘welcome home barbecue’ en ik naar de metro. Thuis ga ik in bed liggen, als ik na anderhalf uur wakker word, heb ik trek in de asperges die we voor het avondeten gekocht hebben. Na de asperges gaan we naar T, die achttien is geworden. Daar eet ik een tompouce.

Toen ik ’s avonds mijn tanden poetste – nog vol ongeloof dat het knellende hoofd, die onbestemde maag, dat klamme lijf, die onaangeroerde tosti voorbij waren gewaaid en niet uitgegroeid tot een totale malaise met een teiltje naast het bed en gehang over of voor een wc-pot, als een vaatdoek – dacht ik aan Marjoleine de Vos en die plotselinge boterham met vijf plakjes warme rookworst die ze buiten mocht opeten. Dat volstromen van je hele lijf met onbeschrijflijk geluk.

Voeg toe aan je favorieten: Permalink.

Reacties zijn gesloten.