Op de eerste dag van juni ben ik bij woord 261 – van de 500 die er voor vandaag gepland staan – als de grote bonte specht bij de pindakaaspothouder arriveert. Het is het vrouwtje, ze verplaatst haar poten een paar keer voor de beste positie, klapt dan haar soepele lijf dubbel, steekt haar ranke kop door de tralies en haar gracieuze snavel in de pindakaaspot. Ik pak de verrekijker. Ze houdt haar linkerpoot in een ondergreep en haar rechterpoot een tralie hoger in een bovengreep en daartussendoor gaat haar kop naar binnen. Goede crossfitoefening.
Vorige week heb ik satéprikkers door de tralies gestoken om de pindakaaspot op zijn plek in het midden van de beschermkooi te houden. Slimme kauwen waren bovenop de kooi gaan duwen en schommelen tot ie zo scheef hing dat de pot tegen de tralies van de kooi was geschoven waarna de slimmeriken met hun grote lijven aan de kooi waren gaan hangen en met hun schrokkerige snavels grote brokken uit de pot pikten die nu voor hun neus lag.
Ik stak zowel prikkers voor langs de onderzijde van de potopening als voor langs de bovenzijde. Die onderste zaten met een lichte buiging lekker klemvast, die bovenste iets losser. Nog geen vijf minuten later kwam een mannetjes bonte specht. Die denkt: wat is hier gebeurd, hipt al hangend aan de kooi een rondje, bekijkt het geval van alle kanten, begint wat te tikken en ik zie zo de twee bovenste satéprikkers op de rand van de vijverbrug vallen.
Toch kan ik niet boos worden op de grote bonte specht. Het is een vogeldrukte van belang in de tuin – groenlingen die lekker met z’n drieën of vieren in de voedersilo met elkaar kletsen en ondertussen zaden kraken en rommelig eten; jonge pimpelmezen die onophoudelijk piepend achter hun mama’s en papa’s aanvliegen en zich laten voeren; koolmezen die al even druk in de weer zijn met eten; houtduiven en tortels die hun territorium bevechten waarbij de kleinere tortel verrassend wint; een roodborst die onder de pindakaaspotten de restjes zoekt; kauwen, eksters, soms een Vlaamse gaai die de boel komen verstoren waarbij de kauwen er nog niet over uit zijn waarom die pindakaaspot niet meer naar de rand glijdt; soms een winterkoninkje – maar alleen de grote bonte specht doet mijn mondhoeken opveren, mijn wangen glimlachen, houdt mijn blik minutenlang gevangen.
Die spechtbroek is zo vrolijk makend rood, een dun soort rood, niet verzadigd, en toch heel intens. Het mannetje heeft dat rood ook als een vlek achterop zijn hoofd en nu hoop en wacht ik op een jong, een juveniel, die schijnt volgens de plaatjes en foto’s een rode pet te hebben. Die pet verdwijnt als ze ouder worden, net als bij jonge mensen.
Satéprikkers
Voeg toe aan je favorieten: Permalink.