‘In Zeeland,’ zei mijn broer, ‘hebben ze het op bepaalde plekken al opgegeven.’ Hij bedoelde: in die provincie met de meeste zonuren, een pittig zeewindje, zout grondwater en brak water in de sloten kunnen ze hun kurkdroge percelen niet beregenen, dus laten ze die braak liggen, of doen ze niks meer nadat een gewas niet is opgekomen. ‘Hebben ze daar in de tijd van die Balkenende-kabinetten niet een zoetwaterleiding gekregen?’ vroeg ik. Mijn broer wist het niet.
Zelf prees mijn broer zich gelukkig, er zat bij hem nog genoeg water in de sloot, hij kon beregenen, hij mocht beregenen, hij was nu bezig in de bonen. Die had hij na IJsheiligen gezaaid. Eerst was er water nodig geweest om de grond los te krijgen, daarna was er water nodig om de bonen te laten ontkiemen, nu was er water nodig om de grond rul te houden zodat die kiemen zich ook naar de oppervlakte wisten te duwen.
Hij was 24/7 aan de bak. Het oprijden van de kurkdroge, keiharde grond moest bij deze droogte twee keer, en daarna moest die beregeningshaspel het land over, en alhoewel die zichzelf wel voorttrok moest die ook iedere keer een stuk verplaatst worden. En was je rond, dan kon je weer vooraan beginnen. Vorige week was de slang er een keer naast gelopen, zulke akkefietjes moest je niet teveel hebben, ging je beregeningsinstallatie kapot, dan kon je het vergeten. Mondkapjes waren schaars, beregeningsinstallaties waren er gewoonweg niet meer, alles wat ook maar enigszins water kon verspreiden, stond wel ergens water te verspreiden.
Gelukkig zat iedereen in hetzelfde schuitje en was het naast Zeeland op plekken in Brabant en verder naar het oosten nog veel erger omdat daar al niet meer beregend mocht worden. Zijn blauwmaanzaad was mislukt, ‘dat ligt zo luchtig,’ zei hij, maar dat was bij anderen ook mislukt. Hij dacht na of hij daar nog maïs zou gaan zetten – het enige gewas dat je zo laat kunt zaaien, met als keerzijde dat je het ook pas heel laat oogst, en hoe nat zal het komende herfst zijn? – of dat hij er groenbemester op zou doen.
En de tarwe? Daar had hij al vroeg ‘een flinke dot’ dunne mest over uit laten rijden, de voedingsstoffen waren dankzij het vocht in de mest lekker de grond ingesijpeld naar de wortels. Had hij kunstmest gestrooid, dan was het een ander verhaal geweest: om de voedingsstoffen vrij te krijgen heb je regen nodig. ‘De natuur weet het altijd beter dan de mens,’ zei ik.
Zijn suikerbieten stonden er heel goed bij, maar ja, dat was vorig jaar ook het geval en toen kwam er die verschrikkelijke hagel. De opbrengsten zouden dit jaar wereldwijd zeker een stuk minder zijn, dus kwam het met de prijzen wel goed.
Hij was vooral blij dat zijn vrouw weer thuis was, dat ze niet meer in het verpleeghuis zat. Dat vond ze zelf ook.