Droogte (2)

Mijn saxofoon was klaar. Net voor Pasen begon de A-klep te lekken waarna ieder spel onmogelijk was. Valse lucht. In de week na Pasen bracht ik het instrument weg over fileloze wegen, het land prijzend waar dit kon en mocht, zonder toestemmingsformulier, zonder angst voor politie, en nu stapte ik opnieuw in de auto om ‘m op te halen. Ik koerste zuidwaarts, eerst over een brug, toen door een tunnel. Ik doorsneed de akkers van mijn geboorte-eiland die zonder uitzondering ingezaaid leken met beregeningsinstallaties. Op één plek zag ik een man in korte broek met twee blauwe tuinstoeltjes lopen, een meisje stond niet ver van de haspel vol zwarte slang, het was een meter of tien naast de vluchtstrook, misschien lag er nog een sloot tussen. Ik verliet het eiland weer via een brug. Vervolgens reed ik over een dam, links runderen met enorme horens, nieuwe natuur, nergens haspels of regenkanonnen, die kwamen weer na de dam, er zaten niet genoeg vingers en tenen aan mijn lijf om alle haspels en kanonnen en regengordijnen te tellen.

In het dorp van de saxofoonreparateur waren ze bezig nieuwe buizen in de straten te leggen. Voor zijn oprit schepte een kraan grond uit de straat, de wind nam de allerfijnste korrels mee, we spraken op de oprit over de crisis. De vrouw van de reparateur was schoolleider op een muziekschool in het Westland, en ook harplerares. Online gingen de lessen door en misschien binnenkort ook weer in het echt nu die versoepeling er kwam voor de basisschoolleerlingen. Hij vond het leuk om haar les te zien geven, dat was iets waar hij nooit bij was. ‘En dan die verwachtingsvolle blikken van die kleintjes,’ zei hij, ‘heb ik het goed gedaan? Krijg ik een pluim van de juf?’ Zijn werk in zijn reparatieatelier aan huis ging gewoon door, al zaten veel van zijn vaste klanten, beroepsmusici, in zak en as, die hadden niet eens meer het geld om in deze luwe tijd hun instrument te laten reviseren.

Ik reed weer terug langs de haspels en de waterkanonnen en de kunstmatige regenwolken boven de ontelbare akkers waar je tot de einder kon kijken zonder de hinder van een boom, een heg of een bosje. Alleen maar kilometers en kilometers rulle aarde die vloeiend van het ene perceel overging in het andere, alles stofdroog gewaaid door de felle oostenwind en nu een laatste zetje kreeg van de zon die al vol op zomerse sterkte scheen, en waarin aardappelen, bieten en graan wachtten op vocht. Ik dacht aan De druiven der gramschap van John Steinbeck over dat drama in de jaren dertig van de vorige eeuw op de prairies van de VS en Canada waar door het uitblijven van regen in combinatie met jarenlange intensieve, weinig gevarieerde landbouw de grond ten prooi viel aan winderosie. Er was zoveel stof dat de mensen niet meer wisten of het nacht was of dag.

Ik kwam weer langs de blauwe tuinstoelen. De man en het meisje zaten er nu op, het meisje gebogen over een boek of een schrift, de man kijkend naar de haspel, misschien had hij met moeite nog een installatie op de kop weten te tikken, eentje die zichzelf niet voort trok over het land, eentje die hij zelf om de zoveel tijd moest verplaatsen. Helemaal in het begin van Steinbecks roman zaten de mannen ook aan de rand van de akkers en keken naar wat zich voltrok, terwijl de vrouwen en kinderen met ingehouden adem wachtten of de mannen de moed erin hielden en geloofden dat er toch nog een uitweg was.

Voeg toe aan je favorieten: Permalink.

Reacties zijn gesloten.