‘Om tien millimeter regen na te bootsen moet ik er met het kanon dertig millimeter opgooien,’ zei mijn broer. Hij heeft gezaaid, maar zonder een malse regenbui gaan de zaadjes niet kiemen. En dan is er een paar dagen later nog een tweede regenbui nodig om de jonge wortels van de ontkiemde zaadjes vaste voet in de grond te geven. ‘Daarna gaat het meestal wel vanzelf,’ zei mijn broer. ‘Waarom dertig millimeter?’ vroeg ik. Hij legde het uit, iets wat hij volgens mij graag doet, zijn stem gaat in een hogere versnelling, zekere zinnen, ik vraag graag naar zijn deskundigheid. Ik kon het goed volgen. De bovenlaag is door alle zon en oostenwind van de laatste tijd zo droog geworden dat de eerste twintig millimeter water er zo in verdwijnt, floeperdefloep, door alle scheuren, nergens houvast. Pas als de onderlaag voldoende vochtig is, kan de laatste tien millimeter zijn werk doen in de bovenlaag. ‘Waarom kan de regen het wel af met tien millimeter?’ ‘Normaal,’ zegt mijn broer, maar wat is nog normaal, ‘regent het in een nacht misschien wel vier of zes uur, heel gestaag, heel geleidelijk, piepkleine druppeltjes. Zo’n kanon is meer een plensbui.’ Mijn broer haalt het water voor zijn regenkanon gelukkig gewoon uit de sloot en die eerste twintig millimeter ziet hij vaak al na een uur weer via de drainagebuizen terug de sloot in lopen.
In de aula van het gloednieuwe crematorium op mijn geboorte-eiland waar mijn broer, schoonzus en nichtjes gisteren in kleine kring afscheid namen van oma en wij via een link meekeken op de laptop zat een enorme raampartij. De kist met oma, de bloemstukken en de foto van oma figureerden in een wijds decor van pas ingezaaide akkers tegen een verdwijnende horizon. Vooraan geel bermkruid, in de verte een haspel, een kanon en dat typische watergordijn onder die oprijzende waterboog.
‘Zag je het ook?’ zei mijn broer.