De clematis met de donkergroene tongachtige bladeren staat al drie weken in bloei: iedere dag verschijnen er meer witte bloempjes en nieuwe scheuten, per dag schieten die centimeters omhoog waarna de wind en de regen ze alle kanten op wiegen. Ik zou naar buiten moeten om ze te geleiden en te voorkomen dat ze zich verstrengelen met de takken van de sering van de buurvrouw. Maar de hemel houdt niet op de tuin nat te maken, ik heb geen zin in glijpartijen.
De Japanse azalea die ik vorig jaar vanuit een pot in de volle grond heb gezet zit vol in de knop en vanuit de keuken zie ik een eerste knopje haar paarsroze schoonheid voorzichtig onthullen. Een koolmees zit bovenop de zadenpindacake en eet, maar vliegt weg als de merel trekt heeft. De merel vliegt weg als de ekster wil eten. De grote bonte specht heb ik al een tijdje niet meer gezien. De staartmezen komen even later naar de nieuwe zadencake in de andere boom, nooit alleen, altijd gezellig met z’n vieren of vijven.
Ik zou ook naar buiten moeten om de voedersilo en de voedertafel te vullen. En het blad moet uit de vijver voor de bruine kikkers en de padden actief worden. En wanneer gaan de siergrassen weer uitlopen? Het oude gras moet er nog af.
Misschien is de hemel morgen lichter. Of maandag.