Ik zet mijn fiets op slot, haal het sleuteltje uit het ringslot, rijg een kettingslot door mijn frame en de zwarte krul van de stationsfietsenstalling en draai een tweede sleutel om in het hangslot. Een meisje stapt uit een bus, ze houdt een klein bosje rode rozen in cellofaan voor zich alsof ze het ieder moment aan iemand gaat geven. Dertien is ze, misschien veertien, haar schouders buigen licht naar voren, haar knieën wrijven bij het lopen iets te veel tegen elkaar. ‘Kussen,’ zegt de tienjarige Jas in De avond is ongemak van Marieke Lucas Rijneveld, ‘is iets voor oude mensen, die doen dat als ze geen woorden meer kunnen vinden, dan snoeren ze elkaars lippen.’ Er is een kapotte bovenleiding verderop, ik reis via de andere kant, de IC Direct is toeslagvrij, ik denk dat het is vanwege de draadbreuk, maar het is vanwege een door de minister opgelegde boete. Twee maanden toeslagvrij reizen in de daluren, zo betaalt de NS de boete voor teveel treinuitval op dit traject direct terug aan de reiziger. Een vriend kijkt met afschuw hoe op televisie een vrouw een hond kust. Ik zeg: ‘Is het nou de tong van een hond of van een kat die wonden kan schoonlikken?’ De draadbreuk is hardnekkig, op de terugweg neem ik weer de IC Direct. In haar memoires Maalstroom tilt de puppy van Siegrid Rausing nonchalant zijn kopje omhoog en likt haar lippen, ‘één keer, heel kort. Dat likken van de mond is een voedingsreflex – hondachtigen voeden hun jongen met uitgebraakt voedsel –, maar het is ook een uiting van liefde.’