Ik heb een volgorde. Eerst lees ik de blog van Jan van Mersbergen, iedere ochtend is er een nieuwe, behalve op zondag. Daarna die van Arnon Grunberg, zelden een dag geen nieuwe. Is er een keer geen, dan weet je: hij zit op een transatlantische vlucht en kan even niks posten. Vervolgens Gerbrand Bakker. Ook al is de frequentie van zijn blogproductie niet meer zo hoog – misschien één per week nu – toch tik ik hem altijd als derde open. Vorige week verscheen iedere keer de foto van de roodbruine koe, dan kan ik direct verder naar Eva Meijer, zij plaatst regelmatig nieuwe berichten, of foto’s, soms een paar tegelijk om de voorbije dagen alsnog aan te vullen. Daarna Thomas Verbogt, dat is een doordeweekse schrijver. Ik geloof dat zijn stukjes ook in De Gelderlander verschijnen. Tot slot Henk van Straten. Eigenlijk kwam Henk van Straten na Bakker, maar zijn frequentie is soms nog lager dan die van Bakker. Wat ook meespeelt is dat ik zo nieuwsgierig ben naar Meijers stukjes, dat zij vanzelf is opgeschoven naar plek vier. Ik probeer het ook, dagelijks een stukje, maar het is met schrijven zoals de Franstalige schrijver Amélie Nothomb vrijdag in NRC zei als mensen haar vragen hoe ze schrijver kunnen worden: ‘Het vergt jaren van lezen, schrijven, hard werken […] en zelfs dan kan het mislukken.’ Als ik met deze zes klaar ben, open ik de digitale versie van de Volkskrant, niet de website dus, maar de echte krant met opmaak en selectie over wat voorin staat en wat achterin, wat veel woorden krijgt en wat minder, en lees Grunbergs Voetnoot. Direct daarna de column van Sheila Sitalsing of Bert Wagendorp, al zijn die nu met vakantie. Daarna wordt het diffuser. Soms blader ik de hele krant door, soms sta ik direct op. Andere mensen beginnen de dag met koffie.