Laten we het voorzienigheid noemen, die afspraak vorige week. Inburgering had Z al meer dan een half jaar geleden met een diploma afgesloten. Vluchtelingenwerk had haar nog een cursus Nederlands ter voorbereiding op het staatsexamen aangeboden en dat had onze gesprekken verrijkt, van korte enkelvoudige zinnen naar samengestelde. Want, tenzij, daarom, omdat. Maar een half jaar was veel te kort, niemand van de cursisten had voldoende punten om voor alle onderdelen – luisteren, schrijven, lezen – op te gaan voor het examen. Ook Z niet. En daarna leek er niks meer. Toen kwam er een oproep van de gemeente. Z wees op het adres en zei: Jongerenloket. En dus togen wij naar het Jongerenloket: een plek vol jonge mensen, de werkers, de bezoekers. Wat wilde Z? Werk, school? School, zei Z. Dan moest ze zich per 1 augustus bij een mbo-opleiding niveau 1 aanmelden. Het liefst bij meerdere, en op tijd studiefinanciering aanvragen. En dan stopte de uitkering per 1 augustus. Natuurlijk, zei ik, we hebben al gekeken, maar alle mbo-scholen eisen Nederlands op staatsexamenniveau. En dat is in die korte cursus niet gelukt. We kunnen oefenen, maar ik ben geen docent. Is er niet iets, tot 1 augustus? Nee, de gemeente had niks. Ik dacht aan dit gebouw vol jonge mensen, van wie, zo had ik snel gescand, de meerderheid een fijn taaltraject of opstap naar het mbo heel goed kon gebruiken. Ik zei hoe Z was opgebloeid, dat halve jaar, hoe ze vooruit was gegaan. Ik maalde er niet om dat in mijn ogen tranen welden. De jongerencoach ging even overleggen. Misschien. ‘Weet je waarom dit kamertje er zo uit ziet?’ vroeg ik Z. Ik wees naar de deur waardoor wij binnen waren gekomen, naar de deur aan de andere kant waar doorheen de jongerencoach was verdwenen en daartussen een kamerbrede, diepe plank. ‘Als wij straks boos worden,’ zei ik, ‘kan de coach makkelijk wegvluchten.’ Z lachte. Ze vertelde over boze mensen die ze had gezien, die schreeuwden, die een gesprek wilden, die geld wilden, die ruzie maakten met de beveiligers. Hoe vaak was ze hier al geweest? vroeg ik me af. De coach kwam terug door haar deur. Er was een taaltraject, bij het Albeda College, het begon maandag. Áls er plek was. Twee dagen later zaten we bij het Albeda. ‘Eigenlijk starten we pas bij tien, maar we hebben er nu zeven, acht, er druppelt de komende weken wel wat bij,’ zei de warme begeleider van het traject. Z was bij uitstek de doelgroep: anderstalig, een inburgeringsdiploma, jonger dan 26. En dan na vijf maanden een warme doorstroom naar het mbo. Alleen het Jongerenloket kon deelnemers aanmelden. Was het een geldkwestie? vroeg ik. Nee, zei de warme begeleider, het kost alleen maar geld als de trajecten niet vol zitten. Z moest een testje doen. De begeleider en ik liepen naar een koffieautomaat. Er kwam een jongen zijn diploma halen. Kijk, zei de warme begeleider, in zijn geboorteland zat hij op de universiteit. Hier wilde hij de autotechniek in. Maar de school wilde hem niet toelaten. Te oud, zeiden ze, die krijgen we nooit op een stage, de werkgevers, de garages willen alleen jonkies. Afgeschreven op je eenentwintigste, zei ik. Nu had de jongen een moeilijk veiligheidsdiploma. Die komt er wel, zei de warme begeleider. Ik dacht aan Robbert Dijkgraaf die vijf jaar geleden in de Van der Leeuw-lezing sprak over kennis en informatie, dat 1 procent van de kennis door 99 procent van de bevolking gedeeld wordt, en 99 procent van de kennis door 1 procent van de bevolking, dat we uiteindelijk niets weten over alles. Maar ging het hier om kennis? Wist de jongerencoach echt niet van dit traject? En Vluchtelingenwerk? Een vriend die ik appte over mijn ervaring had net gesproken met vertegenwoordigers van het mbo, die klaagden over ‘een verloren generatie’. Maar die veroorzaken ze zelf, schreef hij, samen met gemeentelijk en rijksbeleid. Na afloop van het testje en het warm schudden van de handen liepen Z en ik naar lokaal 304 dat nu nog leeg was en op slot en vanaf maandag vijf dagen per week van half negen tot vier uur Z’s plek. We keken door het raampje. Twaalf stoelen en tafels in een vierkant. ‘Ik, jij, hij, wij’ met krijt op het bord. Z las het op. ‘Ik heb al geleerd.’ Ze lachte een brede lach. Later, toen ze me op haar telefoon een foto liet zien van een vriendin uit Duitsland die joods was, en de Tweede Wereldoorlog ter sprake kwam, die ook in Z’s land gewoed had, omdat haar land een kolonie was geweest en in de jaren dertig van de vorige eeuw wederom bezet was door een van de agressoren, zei ze: ‘Mijn grootouders mochten geen Engels leren van de bezetter, we moesten eronder blijven, dom.’ Laten we het voorzienigheid noemen, die afspraak vorige week.