Er gaan mannen komen die pur zullen spuiten tegen de onderkant van de keukenvloer, tegen de onderkant van de vloer in de hal en tegen de onderkant van wat ooit de garage was. Het hoeft niet kurkdroog te zijn, zei de vrouw door de telefoon, maar de slangen zijn statisch en dat gaat niet goed samen met water. Zelf willen ze het liever niet doen. Geen idee hoe lang dat pompen duurt, zegt ze, hoe snel het water weer terugkomt. Lastig plannen. Onder de keuken kan ik net staan. Er zijn eilandjes, er zijn plassen. Ik graaf ondiepe slootjes tussen de plassen en het putje dat R gegraven heeft en waar de pomp staat. In de muur tussen de keukenkelder en de garagekelder zit een gat. Onder de garage kun je alleen maar liggen. We vragen ons af of de mannen daar echt in gaan kruipen. Ik til de pomp over het betonnen randje en door het gat in de muur. ‘Heel helder water,’ roept R die boven het slangenwerk doet. Met een zaklamp schijn ik in de ruimte. ‘Er vallen eilandjes droog,’ roep ik. Met een tuinschepje maak ik een dieper putje voor de pomp. Mijn rechterlaars zit vastgezogen. Zweetdruppels op mijn voorhoofd, rollende zweetdruppels over mijn rug. Onder de grond is geen tijd, alleen maar vochtige, donkere warmte en noest werk. De volgende ochtend eerst kijken: de slootjes zijn er nog, de eilandjes ook. We hebben nog twee weken.