Ik keek hoe in een en dezelfde stormvlaag de top van de boom links de ramen van de buurvrouw streelde en de boom rechts diep over de vijgenboom van de buurman boog. Het was onmiskenbaar speeltijd voor de storm. Toen de rust was weergekeerd, gingen we op pad. De mannen die drie weken de tijd hebben om de metrorails te vervangen, hadden oliepakken aan en spanden boven de plek waar gelast ging worden wit zeil over metalen staanders – die in vorm leken op hoe kinderen een huis tekenen. Stonden er in de eerste week in de brandende zon jongens en meisje in rode RET-polo’s om reizigers de weg te wijzen naar de pendelbushalte, nu stonden er mannen in fluorescerend geel met glimmende capuchons bij de tijdelijke stoplichten om de automobilisten over de enige vrije weghelft te leiden, wat geen overbodige luxe was, getuige de chauffeur in een kleine auto die na de slalom vrolijk op de linkerbaan verder wilde. Bij de groentevrienden hielden we het schoonmaak- en opruimwerk flink op met ons geklets, bij het witgoedcentrum stapten we een kwartier voor sluitingstijd binnen, de eerste renners waren net gefinisht op de Alp d’Huez, en hadden iets na sluitingstijd een deal over een vaatwasser. De bomen die zo diep bogen, hadden de storm doorstaan, de grootste stengel van de dahlia met knop was afgebroken. Ik zette hem in een vaas en roerde wat plantenvoeding door het water. Wie weet.