Ik gaf de monnik de bon voor de likeurproeverij. Hij draaide zich om, pakte een pen en vroeg me de bon te tekenen. Zijn jurk was van ongebleekt katoen, daaroverheen zat een bruin werkschort dat de borst- en rugzijde van de jurk bedekte, R zei dat het een habijt was met daaroverheen een scapulier. De monnik had een grauwe voortand, misschien was hij als jongetje gevallen: op het stuur van zijn fiets, of met voetballen. Je kon er iets aan doen, aan zo’n dode tand, bleken bijvoorbeeld. Ik schoof het getekende bonnetje weer naar hem toe. Hij wees op een groot houten bord met daarop alle likeuren en daarachter de prijzen: in de eerste kolom die voor de grote flessen, daarnaast die voor de kleine flessen, dan waren er nog heupflacons. In de achterste kolom stond overal 1€. Hij rommelde in een houten bak naast hem, waarin piepkleine flesjes. Ik begreep het. Ik vroeg welke hij de lekkerste vond. Hij haalde zijn schouders op, de Magenbitter was zoet, eigenlijk waren ze allemaal zoet, behalve de granaatappellikeur, die was zurig. Ik nam de granaatappel. De monnik pakte een kermisrood flesje en zei dat deze likeur in ieder geval de mooiste kleur had. R vroeg of het wel samenging: monnik zijn en alcohol verkopen. De monnik zei dat alcoholverslaafden geen geld hadden voor dure likeuren en ook het trappistenbier met bijna tien procent alcohol lag volgens hem buiten het bereik van de veel-innemer. Zelf mocht hij wel drinken, maar waarom zou hij? In een video in de kerk vertelde de abt dat het de taak van een monnik was om voor alle mensen te bidden. Ze waren nog met vijf in deze abdij aan de oever van de grote rivier.