Stad

stadIk besloot in bad te gaan liggen. Het kwam door de lucht, die was egaal grijs. Zwaargrijs. Ik luisterde nog even naar iemand die iets zei over Gabriel Garcia Marquez, draaide toen de radio uit en stapte in het warme water. Ik las de laatste honderdvijftig bladzijden van DroomNummerNegen. Toen het bijna twee uur was en ik de laatste zin – ‘En ik begin te hollen’ – had gelezen, zag ik de zon stralen in het badkamerraam. Een uurtje later liep ik langs de markt, het Marktgebouw naderde voltooiing, er was nieuwe horeca gekomen onderin de nieuwe gebouwen aan de Binnenrotte. De terrassen zaten vol, de zon verwarmde, een jonge meid takelde slierten spaghetti naar haar mond, haar vriendin lachte en zoog door een zwart rietje een feloranje goedje richting haar keel. Japan en de waanzinnige drukte van Tokio zaten nog in mijn lijf, het had in de warmwatercocon van zoëven de letters opgezogen. De rommelige drukte van de markt paste, de schreeuwerige kleuren, gekrabbelde prijzen, de een nog lager dan de ander, ergens riep iemand: tweeeeee eurootjes maar, twee eurooooooooooooooos. Twee vrouwen droegen samen een sinaasappelboom. De vruchten waren kleiner dan een walnoot. Ik zag dat het plastic tasje over een paar meter zou scheuren, maar ik keek niet om. Weten was genoeg. De relaxtheid op de terrassen voelde onwerkelijk. In de roman speelt de onderwereld een grote rol. Op gloednieuwe bowlingbanen rollen loodzware ballen richting mensenhoofden in plaats van kegels. De bovenwereld verbrast zijn geld in een even nieuwe speelautomatenhal naast de bowlingbaan. De roman eindigt onheilspellend met een zware aardbeving. In de metro had ik net Opheffer gelezen die iedere Rusland-deskundige die hij interviewde, vroeg of je Poetin met Hitler mocht vergelijken. Hij wilde weten of hij zich zorgen moest maken. Zijn ouders, studenten in de jaren dertig, hadden namelijk over Duitsland en Hitler en het nazisme gesproken, maar een oorlog nooit serieus overwogen. En toen de eerste lichting soldaten in het eerste jaar van de Eerste Wereldoorlog weggeschoten was, stonden burgers in drommen klaar om soldaat te worden. Held te worden. Niemand dacht aan een slepende, miljoenen mensenlevens verslindende oorlog. We waren slechte voorspellers. Ik dacht aan de nieuwste generatie die zich verveelde op zonnige terrassen en bij oorlog vooral dacht aan een computerspel en die misschien wel zin had in een verzetje.

Voeg toe aan je favorieten: Permalink.

Reacties zijn gesloten.