Ik gaf het onderhoudsboekje aan de jongen achter de gefineerde balie. Hij had donker golfslaghaar. Ik liep door de showroom, gewoon om wat te doen te hebben. Er was een nieuw type dat Splash heette. Ik dacht aan een badkuip, aan bommetjes makende kinderen in een zwembad en niet meer aan een auto. Uit het kantoortje waarop een bordje ‘directie’ zat, kwam een man. Hij heette Anton, droeg een bruine broek en een warm vest en had mijn vader vaak meegemaakt. Dat geloof ik, zei ik. Ik dacht aan alle handgeschreven briefjes met allerhande instructies die ik had gevonden tussen mijn vaders autospullen. ‘Je hoefde hem niks wijs te maken,’ zei Anton, ‘als je maar opschreef wat je wilde zeggen, dan ging het prima.’ Anton had mijn vader eerst naar huis gestuurd, toen hij binnen was gelopen en gezegd had dat hij de aanbieding uit de krantenadvertentie wilde kopen. ‘Je gaat toch veertig jaar vooruit in technologie,’ zei Anton. Ik dacht aan de rode Kever, die we in 1981 in Duitsland hadden gekocht, omdat ze in Nederland niet meer te krijgen waren en die ik toen al hopeloos ouderwets vond. ‘Maar je vader kwam toch terug,’ zei Anton, ‘en hij wist het zeker: hij wilde zijn Kever inruilen voor een nieuwe Alto. Je vader zei dat hij niet veel reed, en dat geloofde ik, die Kever zag er tiptop uit, maar toen ik de kilometerstand noteerde, verbeterde hij me, dat moest twee ton meer zijn.’ De jongen met de glimmende golfslag vroeg wat mijn vader in zijn werkende leven had gedaan. Hij dacht zelf leidinggevende, in het leger of iets hoogs bij Philips. Ik glimlachte. ‘Doofheid is een grote handicap,’ zei Anton. ‘Neem zo’n blower,’ hij wees naar de muur, ‘of de muziek,’ en hij wees alle kanten op, ‘dan gaat het al mis. Ik begreep wel van hem dat niet iedereen daar even goed rekening mee hield.’ De golfslagjongen zei dat hij het altijd even in de gaten hield als mijn vader wegreed. ‘Alsof er een raket ging opstijgen,’ zei hij. Een keer was hij lang bij de kruising blijven staan. Toen was de jongen naar mijn vader toegelopen en was een stukje met hem gaan rijden, tot aan de bocht, daar herkende hij het weer. ‘Hij was altijd heel vriendelijk,’ zei de receptiejongen en stond op om de stempel te pakken waarmee hij de onderhoudsbeurt kon afstempelen. Zijn broek had hoog water, links iets meer dan rechts. Dit was de allereerste servicebeurt van mijn leven.