De Volkskrant berichtte vandaag dat er in Europese silo’s een restvoorraad graan ligt ter grootte van zes weken consumptie, uiterst krap. Mijn broer is boer. We praten over de snel stijgende graanprijzen.
‘Kijk, het is heel simpel. De wereldvoedselmarkt draait om maïs, tarwe en soya. Gaat er met het ene iets mis, dan schieten de prijzen van de andere twee omhoog.
Droogte in de VS teistert de maïsoogst. Bij maïs denk je aan veevoer en niet aan brood. Maar omdat olie zo duur is, verdwijnt inmiddels zo’n dertig procent van de maïs als bio-ethanol in de benzinetank. Dus is er een run op graan; de beesten moeten toch vreten en voor sappige biefstukken zorgen die vaak al op de termijnmarkt zijn verkocht. De ‘graanschuur’ Rusland kent ook een slecht groeiseizoen. Bovendien gaat daar altijd zo’n kwart van de oogst verloren: kapotte combines als het graan eraf moet, onvoldoende vrachtwagens die de tarwe naar fabrieken brengen. China en India kampen met wateroverlast, droogte en/of vergelijkbare inefficiënties.
In Europa zal de opbrengst redelijk zijn. Spanje is te droog om nog voor goede opbrengsten te zorgen. Nederland en Denemarken hebben inmiddels een Noord-Frans klimaat. Maar het Europese areaal breidt niet uit en de productie fluctueert. Drie jaar geleden kreeg ik een dubbeltje voor een kilo tarwe. Tweedehands combines waren spotgoedkoop. Afgelopen maand verkocht ik mijn tarwe voor het dubbele. Tweedehands combines zijn nu zo’n 25 tot 50 procent duurder.
Handelaren bellen me deze dagen plat. Voor tarwe die nog op het land staat bieden ze tot wel 24,5 cent per kilo. De pest van dergelijke contracten is dat je de afgesproken hoeveelheid en kwaliteit moet leveren, ook als je oogst onverhoopt zwaar tegenvalt. Niemand houdt daar rekening mee, maar Noord-Nederland heeft veel last van aarfusarium, een giftige schimmel die de opbrengst aantast, en de kwaliteit. De voederindustrie wil het spul niet hebben. Die hebben na de dioxine-schandalen een zwaar gecontroleerde productieketen.
Ik wacht rustig af tot het graan gedroogd en wel in mijn silo’s zit. Als in november blijkt dat de wereldopbrengst nog zwaarder tegenvalt, kan de prijs wel eens oplopen tot dertig cent. Het is een gok, maar nu verkopen is evengoed een gok.
Tien cent drie jaar geleden, misschien dertig cent in het najaar. Iedereen wil zich nu verzekeren van graanleveringen. Een vracht graan verandert tussen vertrek uit de ene haven en aankomst in een andere vaak wel veertig keer van eigenaar. Brussel is niet blij met het gespeculeer met voedselprijzen en wil het gaan verbieden. Maar wat wil je dan? De landbouwsubsidies van vroeger garandeerden een zekere opbrengst. De boeren kregen een goede prijs waartegen ze graag produceerden. Vanwege alle bergen (boterbergen, melkplassen, suikerbergen) moesten die subsidies eraf. Nu fluctueert de Europese productie heviger en voelen we de grillige wereldmarkt direct. Voor de wereldmarkt produceren mogen we als Europese boeren trouwens niet.
Graan komt niet uit een fabriek. De opbrengst wordt voor vijftig procent bepaald door het weer, voor de andere helft door keuzes van boeren (steeds minder beïnvloed door politieke sturing). In juni is meestal wel duidelijk hoeveel er wereldwijd is ingezaaid (maar als dat te weinig blijkt, kun je niks meer doen); tot vlak voor de oogst kan de natuur de opbrengst nog flink beïnvloeden. Extra vraag kan uit onverwachte hoek komen. Alles is met alles verbonden, met hevige schommelingen tot gevolg als er in die enorme keten iets anders gaat dan gedacht. De ‘markt’ zorgt niet automatisch voor adequate productie, die zorgt alleen voor aanpassing van prijzen aan overschot of schaarste. Wij hebben het al heel lang zien aankomen; Brussel kennelijk niet.’