Post

Ik hield even in op het fietspad, omdat het half geblokkeerd was door een busje dat hoorde bij een vrachtwagen met een platte laadbak waarop twaalf oranje brievenbussen stonden. De twaalfde was net uit de grond gehaald en opgetakeld. Zo zonder grond om in te staan oogden hun lichtgrijze benen enorm lang, een beetje zoals bij de beelden van Giacometti.

Landbouwberichten

Door de regen beginnen de suikerbieten eigenlijk opnieuw, zei mijn broer. Hij bedoelde dat het blad – zeker het blad dat nog nauwelijks ontwikkeld is – opnieuw gaat groeien en daarvoor energie onttrekt aan de biet. Dat was niks geks, zei hij, want suikerbieten zijn een tweejarig gewas. Dat wij de bieten al na een jaar rooien, is eigenlijk gek. In jaar 1 maakt de plant een biet met voldoende energie en voeding, in jaar 2 trekt het die hele biet leeg om boven de grond een schieter te vormen waarin het zaad zit. De natuur denkt dat jaar 2 al begonnen is. De suikerfabriek stuurde al een brief waarin de hele planning van de campagne op losse schroeven was gezet.

 

De prijs van blauwmaanzaad begon te stijgen. Dat kwam door problemen in Tsjechië. De handelaar was al langs geweest voor een monster van de geschoonde zaadjes. Ik wil geen gezeur achteraf, zei mijn broer. Dus op basis van het monster moeten ze de prijs bepalen. De handelaar heeft een opslag in Moerkapelle. Een chauffeur die vaker het blauwmaanzaad bij mijn broer ophaalt, zei eens dat hij regelmatig naar de bakkerijen van Lidl in Duitsland reed.

 

De droogte heeft voor echte aardappelboeren ook goede kanten, zei mijn broer. Hij bedoelde: de droogte scheidt het kaf van het koren. Het kaf waren mannen uit Brabant die overal in die provincie kleine stukjes land huren, daar gecontracteerde aardappelen op laten zetten door een loonwerker en ze er ook weer vanaf laten halen door een loonwerker die voor zulke volumes aan werk minimale prijzen rekent waarna de aardappelen zo vanaf het land naar de aardappel- of patatfabrieken gaan. Tegen minimale contractprijzen. Zolang er regen valt, zei mijn broer, gaat dat wel. Maar dit jaar… Die mannen hebben nog nooit van beregenen gehoord, zei mijn broer. Ze hebben geen haspels, niks. Maar die contracten liggen er, dus zullen ze moeten leveren en anders: enorme verliezen. Hij bedoelde maar: de echte aardappelboeren op de echte kleigronden met investeringen in koelcellen en machines zullen na dit jaar waarschijnlijk voor een poosje verlost zijn van deze cowboys.

 

De grote blikgroententeler eist van haar telers dat ze een bepaald zaad gebruiken dat maar bij één leverancier te verkrijgen is. Daar houdt mijn broer niet van, maar goed. Zelf gebruikt hij het liefste zijn eigen gewonnen zaad. Het grappige is dat de bruine bonen van het verplichte zaad sterk in groei achterblijven bij het bruinebonenzaad van mijn broers voorkeur. Ik heb maar eens geklaagd, zei hij. De vertegenwoordiger is langs geweest en heeft foto’s genomen.

 

De quinoa heeft nog een weekje nodig. Dan kan die eraf. Wanneer kan ik je in de winkel zien? vroeg ik. In september, dacht mijn broer. Ik zei dat ik al mijn vrienden minstens twee pakken quinoa met zijn kop erop cadeau ging doen. Er waren nog twee andere boeren die met hun foto op de nieuwe verpakkingen van de enige echte LowLands (LoLa) quinoa komen. Ik moet er nog even voor zorgen dat de pakken met mij erop het hardste lopen, zei mijn broer. Hij lachte ontspannen.

Housewarming

Er is een man in Lederhosen met een innemend jong gezicht, zijn goed geknipte haren zijn grijs, toch is hij nog geen veertig. Het land waarin hij woont is heel erg wit, zegt hij, alleen in de meest westelijke stad is er wat anders te zien dan alleen maar wit, dankzij de diplomatie en de nabijheid van Frankrijk. De landen waar zijn werk is, zijn het tegenovergestelde van wit. Zonneboer noemt hij zichzelf. Om de zonneboerderijen te beschermen tegen diefstal van panelen of vernieling huurt hij mensen in. Maar waar rust je ze mee uit, zegt hij. Communicatiemiddelen, een knuppel, een mes. Wanneer ga je over op vuurwapens en wanneer noem je ze dan huurlingen?

 

Er is een jonge vrouw met een zacht en knap gevormd gezicht in een buitengewoon fraai gesneden mouwloze jurk die de lichte bolling van haar nog ongeboren kind perfect volgt. De stof van de jurk is blauw en van fijne kwaliteit. Hij sluit nauw onder de oksel. Er ligt een plukje okselhaar op de mooie blauwe stof.

 

Er is een groot rond zwembad dat naar verluid gisteren nog alggroen was maar er nu stralend bij ligt dankzij de hulp van een deskundige broer. Er drijft een rond speelding in dat lijkt op een enorme schijf watermeloen. Ik maak een foto van het zwembad als iedereen verderop en weer aangekleed bij het houtoventje staat te kijken naar de geöliede pizzamakerij. Als ik thuis de foto bekijk, weet ik dat ik die zwembadmeloen eerder heb gezien, in de bed & breakfast in Dalen waar ook een zwembad was. Daar heb ik wel gezwommen.

 

Er kruipen, klimmen en waggelen een handvol baby’s rond, de meeste mensen hier zijn in de leeftijd waarop hoogopgeleiden hun eerste of tweede kind krijgen. Er worden speciale luierbroekjes uitgewisseld waarmee baby’s dat mooie zwembad in kunnen.

 

Het huis is uit 1895 met mooie planken vloeren in alle ruimtes en nog helemaal leeg. Het schijnt de directeurswoning te zijn geweest van de scheepswerf die aan de andere kant van de hoge dijk failliet ligt te zijn. Vanwege het water moet de dijk nog hoger en dus breder. Als je de verbreding nou eens aan de buitendijkse kant doet, zeggen de bewoners met hun huizen aan deze kant, op het terrein met die failliete loodsen? Dan hoef je onze huizen niet te slopen. De ambtenaren nemen het mee.

 

De vader van A is bioloog en gepensioneerd en werkt in Trondheim. Iemand zegt: Nooit meer slapen, W.F. Hermans. We halen op wat we nog herinneren. De kaarten, de vier studenten, de dode, meteorieten. We komen een heel eind. In Trondheim zijn de werkdagen in de winter van acht tot vier, in de zomer van acht tot drie, zegt A’s vader. Zo kunnen mensen genieten van het licht en de zomer. Hele dikke blauwe velourse gordijnen gebruikt hij om het donker te maken en nog een beetje te slapen.

 

De boomgaard is oud, er zijn appel- en perenbomen en een vijg. Onder één boom liggen rode appels. We eten een paar happen. Ook de mooie kleine van nog geen jaar oud die extra lacht met haar blauwe ogen als ik verstoppertje speel met de mijne, hapt erin. A is verbaasd. Zij heeft de sterkste tanden van ons allemaal, zeg ik en trek daarmee een uitspraak van mijn tandarts door die laatst zei dat onze tanden net als onze botten met het verstrijken der jaren zachter en brozer worden.

 

Het zijn vooral de spaarzame mensen van mijn leeftijd en ouder die vragen: en waar staat die kerncentrale nu?

 

A toont ons de kelders onder het huis. Het is handig als je niet langer bent dan 1 meter 70. Het lijkt haar leuk daar een werkruimte te maken. Mijn eigen grot, zegt ze.

Lopen en eten

Gisteren was het relatief makkelijk, bijna allemaal bos, veel schaduw, in mijn fantasie gaat iedereen na deze verzengende zomer bomen planten. Het verschil tussen volle zon en schaduw is al snel tien graden. We zigzaggen van links naar rechts, van ondraaglijk naar draaglijk, zelfs onder de eiken waaromheen hier vaak een roodwit lint met Pas Op Eikenprocessierups zit, is de schaduw weldadig. De vrouw die vijf kilometer voor het eindpunt aan kwam lopen bij de prehistorische grafheuvel toen wij net opstonden van de picknicktafel  overnacht op dezelfde plek als wij. Als ik de douche uitstap en uit het raam kijk zie ik haar man al met een biertje op het terras. Hij fietst iedere dag zo’n vijftig of zestig kilometer terwijl zijn vrouw hetzelfde pad loopt als wij. ’s Avonds in het restaurant vertelt ze dat ze verkeerd is gelopen. Er is iets met deze plek. Fonkelnieuw is er iets ouds nagebouwd: een boerderij, een hooiberg. Vijf kamers in de hooiberg, een restaurant en galerie in de boerderij. Smaakvol ingericht, goede materialen. Maar de kamers zijn van het type: je kunt je kont er net niet keren en de restaurantprijzen zijn voorbij sjiek de friemel. Mag best, maar waar is de lokale bevolking? En spreekt de eigenaar niet met wat al te veel dedain over de fietsers die hun eigen boterhammen opeten in zijn voortuin in plaats van iets te bestellen op zijn terras? En slapers zoals wij en dat andere stel die hier vooral zijn vanwege het langeafstandswandelpad en de natuur en niet in de eerste plaats voor de vertering en de dure wijnen waarachter veel te hoge prijzen staan waarna de overnachting vanzelf volgt, wil hij die wel hebben? Even de bagage naar het volgende adres brengen zit er niet in, ook al kent hij de mensen van de B&B daar. Hij vraagt ons zelfs de groeten te doen. Zij, op dat volgende adres, denkt niet dat hij het in zijn fonkelnieuwe hooiberg gaat redden. Ze heeft er één keer gegeten, zal ze vertellen, toen is ze naar de keuken gegaan en heeft gezegd dat een blaadje boerenkool in haar woordenboek niet doorgaat voor een bedje wintergroenten.

Cocktail

Na de hoeveelste gang wordt het lacherig? Er zijn codes op dit soort plekken. Je begint met een aperitief, niet aan tafel in het restaurant waar straks het echte werk begint, nee, op het terras of in luie stoelen. Prima. Ik ben een non-alcoholicus, zei ik. De goedlachse jongen had uitstekende cocktails zonder alcohol. Prima. En hij had gelijk. Op het terras bij die cocktails kregen we al een trits aan amuses. Niks zonder uitleg. Bij iedere tafel dezelfde toelichting. Na de vierde amuse vraag ik meestal aan zo’n jongen of meisje of ze vannacht over deze zinnetjes gaan dromen. Ik zou het omdraaien. Eerst proeven en pas bij het uitnemen zegt de gast: ik proefde dit en dat, en dan zegt zo’n vriendelijke jongen of meisje, en dit en dit en dat zat er ook nog in. Al zit de werkelijkheid inmiddels in onze maag en moeten we het doen met onze verbeelding. Het restaurant was airconditioned. Ik wist niet eens meer welk arrangement ik had geboekt, hoeveel gangen. Zes, zei de jongen. Hij was goed, zijn collega’s ook. Het eten was ook erg goed en een lust voor het oog. R die graag naar Gordon Ramsey kijkt, zei dat het volgens Ramsey niet goed is om twintig smaken op het bord bij elkaar te brengen. Eenvoud, daar draait het om. Hier zat het tussen eenvoud en twintig smaken. Het hert, drie stukjes die op onze tongen smolten, kwam volgens het mooie meisje uit de bossen van hier. Wij zeiden dat het misschien wel een van de herten was die we vandaag hadden gezien. We lachten alledrie zonder gêne. Het ontbijt de volgende ochtend sloeg nergens op. Alsof vannacht een andere uitbater de boel had overgenomen: fabrieksbrood, doosjes De Ruijter hagelslag. Er zat een vrouw aan het ontbijt die we vandaag een paar keer voorbij zouden lopen en zij ons. En we zagen de jonge vrouw weer die we gisteren ook al hadden gezien, maar vandaag maakten we een praatje. Dat vrouwen, jong, middelbaar, alleen zo’n pad lopen, over velden, door bossen, waar je eerder een hert ziet dan een mens, zegt iets over deze tijd, iets positiefs. Dat we geen enkele jongeman met een rugzak zagen sjouwen, zegt volgens mij ook iets.

Gastronomie

We wisten niet helemaal waar het in zat: die te strenge pony, de woorden die er iets te gemaakt uitrolden, de automatische glimlach, maar of ze er nog echt veel zin in had, de B&B-mevrouw, wisten we niet. Het eten was voortreffelijk, de aankleding tot in de puntjes met gesteven witte servetten en kunstig ontworpen vorken en messen, daar niet van, en het ontbijt de volgende dag was ook heel goed. Het stel aan het tafeltje naast ons vroeg of we gingen wandelen. Was een prima openingszin, iedereen droeg slippers, sandalen, behalve wij. Zij hadden deze overnachting cadeau gekregen van hun dochter die voor de liefde van Noord-Holland naar Groningen was verhuisd, waar binnenkort getrouwd ging worden. Vandaag mocht de moeder mee naar de trouwjurkenwinkel. De B&B-mevrouw was alweer met het terras bezig toen we klaar waren voor vertrek, we konden afrekenen bij de B&B-meneer. Hij bleek de kok van gisterenavond. We complimenteerden hem. Hij kookte al zijn hele leven, zei hij, iets anders kon hij niet. Ze overwogen de kamers tot suites te verbouwen, wat ons een uitstekend idee leek, en het diner alleen nog op basis van private dining te doen. Groepen vanaf acht à tien personen. Leek ons ook slim. Wie ging er met een volle koelkast en een geprepareerde keuken zitten wachten op gasten die misschien wel, misschien niet langskwamen. Het bedrag dat ik eerder met hem had afgesproken voor het vervoer van onze bagage was hij vergeten op de rekening te zetten, dat liet hij zo. En ja, natuurlijk wist hij waar de Loohoeve was. Als je dat als kok niet kent, zei hij. Vol verwachting liepen wij de hele dag over zonbeschenen paden en door bossen. Zelfs de niet ingeloste verwachting van de man die op GPS liep en die zei dat er straks vennetjes kwamen waarin we onze verhitte lijven waar het water gestaag langs afliep konden verkoelen, wat natuurlijk helemaal niet kon, omdat die vennetjes zo goed als opgedroogd waren, kon de pret niet drukken. We liepen een gehucht in en eerder dan ik dacht doemde het op: een sjiek naambord, een groot grasveld, een waterpartij, een rietgedekte hoeve. Het was nog geen half drie.

Antwoord

In dit dorp stonden niet de huizen centraal, maar een flink grasveld. Op dat grasveld groeiden hoge bomen die veel schaduw gaven. Ook zag ik de restanten van twee diepe putten, eentje diende als drinkwater voor de beesten, de ander als watervoorraad voor brandweer of andere nood. Hier graasden schapen. Rondom dat enorme grasveld stonden huizen en nog een enkele boerderij. Ik las dat het dorp wel dertien van zulke centrale grasvelden met bomen en watertjes had. Zoals zo vaak met huidige problemen – hittestress, watertekorten – hoefde je helemaal niks nieuws te verzinnen, je moest gewoon goed kijken naar wat er al was. Een dag of wat later zouden we door een nieuwbouwwijk lopen waar de huizen rondom een centraal grasveld stonden met daarop bomen die nog groot moesten worden, speeltoestellen, bankjes, wandelpaden en een vijver. Maar eerst liepen we over Dennenoord dat er zo vredig bij lag met die her en der tussen de bomen gestrooide mooie gebouwen, de grote grasvelden, de brede paden, de vijver, het hertenkamp, de op panelen gedrukte gedichten her en der, dat je wel wist waar je naar toe zou wandelen als je hoofd ooit nog eens kortsluiting maakte. Er stond een bord: souvenirs naar links. We lieten de witrode markeringen voor wat die waren en betraden na acht minuten wandelen – want hier deed de tijd er niet toe – een houtbewerkingsplaats. Niemand was hout aan het bewerken, er zat alleen een vrouw achter een computer. Ze vond het geweldig dat we een souvenir kwamen kopen en dat we helemaal uit Rotterdam kwamen, zij dacht dat alleen mensen uit de buurt dat pad liepen, en wat jammer was het dat Pieter net weg was. Pieter woonde hier kennelijk en was van de souvenirverkoop. R en ik kozen allebei een houten sleutelhanger in de vorm van een wandelaar met een dikke rugzak. Op het voorste been was de plaatsnaam in het hout gebrand, op de plek van de rugzak een rondje met daarin de naam van het langeafstandspad dat we liepen. Iedere sleutelhanger had een unieke handtekening. Uren later langs een zandweg in een bos lag een enorme kei met daarop de eerste twee regels uit het gedicht Tijd van Vasalis: Ik droomde dat ik langzaam leefde / langzamer dan de oudste steen.