De aanmeldzuil werkt als de incheckapparaten op Schiphol. Paspoort of rijbewijs erin of ervoor en er rolt een barcode uit. Voor wie het niet snapt zijn er vrijwilligers in lichtblauwe sweaters. Op Schiphol zijn de incheckzuilen alweer bijna overbodig, daar check je gewoon thuis of in de trein in via je laptop of smartphone. Maar zover is het hier in het ziekenhuis nog niet. Het is jammer dat de zuil alleen Nederlandse identiteitsbewijzen accepteert, maar de inschrijfbalie voor mensen zonder werkt vlot. Met het barcodebriefje en de letters van de afdeling gaan we op pad. Alles wijst zich vanzelf. Voor wie het niet snapt, lopen er vrijwilligers in blauwe sweaters. Boven bij de ingang van de afdeling is nog een receptie met twee echte mensen maar ook een zuil. Even de barcode ervoor en hup, het systeem weet dat je er bent. Voor wie het niet snapt zijn er vrijwilligers in lichtblauwe sweaters. Een scherm dat lijkt op de NS-schermen vertelt dat alle artsen, co-assistenten en spreekuren die hier vandaag zijn geen of maximaal 15 minuten uitloop hebben. Prima. De wachtende mens is kalmer als ie weet waar die aan toe is. Exact om half tien komt de piepjonge co-assistent aangelopen, zijn hand is zacht en warm en een beetje vochtig. Achter hem aan lopen we naar een onderzoekskamer. Zijn scherm staat ergonomisch heel erg verkeerd, maar daardoor heeft hij wel het volle zicht op de patiënt. Het verhaal is al zeker tien keer verteld, maar we beginnen opnieuw. Ook voor mij komen er iedere keer kleine, nieuwe brokjes informatie bij. (R zegt ’s avonds: die informatie zit echt wel in het systeem, maar je moet doorklikken naar andere tabbladen, dat doet niemand.) De jongen typt en typt met twee, soms drie vingers. Dan blijft het systeem hangen en kijkt hij even angstig. ‘We praten gewoon door,’ zegt hij kalm. Het scherm schiet op zwart. Hij houdt zijn pasje dat aan een uittrekkoord aan de zak van zijn witte jas hangt op een apparaatje en het systeem begint opnieuw op te starten. Gelukkig staat het verhaal nog in het vrije invulscherm. We verplaatsen ons naar het andere deel van de kamer om echt naar het lichaam te kijken. Ogen dicht, vinger naar de neus, op de tenen, op de hakken. Voelt dit zacht of scherp? Trilt dit wel, trilt dit niet? Trek het been naar de billen, duw mijn hand weg. Hij gaat overleggen met de arts. Een jonge vrouw komt binnen, zij doet de testjes ook, zegt 4 min bij de trekoefening, een magere 5 bij het duwen. Kuiten dun, maar ontwikkeld. Dan gaan ze allebei weg om te overleggen met het opperhoofd. Ze komen terug, we gaan weer zitten. De vrouw typt met tien vingers. Door een raam kijk ik naar de hoofdingang. Daar staat een reclamebord. Vrijwilliger worden, staat er boven een foto van een vrouw met witgrijs haar. Het is dankbaar werk, zegt ze. Bij welke hoeveelheid vrijwilligers kiepert een samenleving?
Categorie: blog
Vijver
In de vijver van het park veel meerkoeten, zwanen en grote eenden met een zwarte hals, witte wangen en een zwarte kop en snavel. ’s Avonds in de veldgids Welke vogel is dit? determineer ik ze als brandganzen. Vergeet ik niet meer. De vreemdste zwemmer is een hele grote zwarte vogel met een imposante grijze snavel met een weerhaakje aan het eind. Hij zwemt alleen en snel. We lopen langs de vijver over het gras met verderop nijlganzen met die bruinrode vlek rondom het rode oog en dichtbij het water een blauwe reiger met zijn kop in zijn lijf getrokken, om dichter bij de vreemde snuiter te komen en een foto te maken, zodat ik ’s avonds kan vergelijken. Aalscholver, juist ja. Knobbelzwanen zwemmen in formatie en stijgen heel even op zoals in een KLM-reclame uit de jaren tachtig – toen zo’n reclame nog kon – om dan weer te landen. Onder die reclame zat muziek van Snowy White Bird in Paradise – zou nu ook niet meer kunnen. Greenpeace deed in een campagnefilmpje ook eens iets met zwanen. Nee, met Tsjaikovki’s Zwanenmeer en een ballerina die al dansend met haar witte verenkleed steeds besmeurder raakt met olie. Heel even is ook Naomi Campbell in beeld over wiens bruine huid olie druipt als was het gouden honing, en dat kwam weer uit een Shell-reclame. De vijver ligt voor het imposante landhuis waarin een instituut voor internationale betrekkingen is gevestigd waarvan weleens deskundigen te zien zijn in journaals of actualiteitenrubrieken die dan de chaotische toestand in de wereld voor ons ontwarren. Weten we hoe dit instituut gefinancierd wordt? We trekken niet onmiddellijk de smartphones (die ons binnen een seconde gerust zouden stellen: een en al deugdelijke overheid, universiteiten en onverdachte organisaties), maar fantaseren er gewoon even ouderwets op los. Mijn vriendin oppert MBS, ja die prins van Saoedi-Arabië, wat ons via de olie weer brengt bij de zwanen. Het dochtertje van de vriendin wil een foto van die opstijgende zwanen. Gelijk heeft ze.
Vogelgeluidencursus (3)
Vier vrouwtjesfazanten verscholen in de beschutting van de slootkant achter het clubhuis van de voetbalvelden waar het op zaterdag naar frietvet ruikt. Het is de mannetjesfazant met zijn felrode lellen op de zijkanten van zijn kop die de groep verraadt. Hij trippelt achter de vrouwtjes aan die daarop beginnen te rennen en dan zie ik ze pas, met hun fantastische camouflagekleed. Eerder deze week kwam de pimpelmees als lesmateriaal langs. Ik zat in de tuin te lezen. Pimpelmees’ blauwe petje waarover ik had gelezen was lastig van de zwarte koolmeeskop te onderscheiden, maar overduidelijk was dat op deze borst en buik de zwarte stropdas ontbrak en ook goed te zien was de horizontale zwarte streep ter hoogte van het oog als een soort gothic eyeliner. Om mij te overtuigen ging de pimpelmees zich ondersteboven uitsloven aan de takken van de amberboom. Aan dat soort fratsen op z’n kop doet de koolmees niet. Terug naar de fazanten. Ik verlies ze uit het oog omdat ik op de weg moet letten. Verderop liggen er wegen open voor nieuwe riolering en dus is het hier nu een sluiproute. Aan de andere kant van de weg loopt een vrouw met een rood vest. We groeten elkaar. ‘Wat rijden ze hard hè,’ zegt ze. Ja, ze rijden als dollemannen met hun zonnekleppen naar beneden die de laagstaande zon maar net uit hun ogen houden. Het is kwart over vijf en dan is de weg een haastbaan. Bij het sluisje sla ik veiliger pad in. In de bossages zie ik twee vrouwtjesfazanten. Ik stop, loop terug om ze beter te zien waarop zij zich verder terugtrekken in de struiken. Als ik weer verder loop voelen ze zich kennelijk veilig genoeg om het open grasveld op te rennen. Een flinke aanloop en dan de lucht in met korte, hypersnelle vleugelslag, de drukke sluiproute over om aan de overkant de vleugels stil te houden, de tippen lijken in het namiddaglicht doorschijnend. Omdat dit een vogelgeluidencursus is, luister ik thuis op de laptop naar hun geluid. ‘Haan roept luidt “kok-k!” lees ik.
Maandagochtend
Onze polsen stonden naast onze billen op de voetbar en onze voeten drukten ver voor ons uitgeschoven tegen de blokken en de bedoeling was dat we onze billen van die bar afhaalden, op onze polsen leunden, onze heupen omhoog duwden en dan als het ware als een plank die voeten en die blokken zouden wegduwen en dan in de meest verre positie de billen helemaal lieten zakken en ons dan terug lieten trekken door de veren op het apparaat, beheerst uiteraard en dan weer opnieuw dat bekken omhoog en duwen maar, zo ver mogelijk, en dan op dat verste punt de billen weer laten zakken, weer in, weer omhoog, weer uit, weer omlaag. Die polsen dus, die protesteerden heftig, want die stonden daar maar onder gestrekte armen al die bewegingen op te vangen. Toen we van de Reformer afstapten, schudden we ze voorzichtig uit en wreven we er zachtjes over. En toen zei Eugenia: ‘Castagnettes.’ Ze hield haar handen omhoog en drukte razendsnel haar vingers in aflopende volgorde tegen haar duim en vervolgens in oplopende volgorde en weer af en weer op en weer af. Dat zou onze polsen sterker maken. Ik vergat te vragen of ze dit als Argentijns kind had geleerd zoals wij een blokfluit in handen gedrukt krijgen. Ook wist ik niet zeker of ik echte castagnettes moest kopen of dat het alleen om die beweging ging. Ik oefende onderweg tijdens het lopen van de oefenstudio naar de theewinkel. Bij FEBO waren twee mannen de glazen deuren aan het wegschuiven, eentje had een doekje in zijn hand, de ander had een sigaret tussen zijn lippen, allebei hadden ze zwart, stijl haar, dat me deed denken aan mijn eigen kapsel toen ik zeven was en waar nog net geen bloempot aan te pas kwam. Iets verderop kwam een man met acht grote pakken wc-rollen van het Kruidvat aangelopen, hij had haast. Een man van zeker vijfenvijftig, misschien wel zestig duwde met zijn bovenlijf bijna horizontaal tegen een rolcontainer vol drankkratten. Zijn vrachtwagen met nog meer drankkratten in rolcontainers stond open en bloot, zelf liep hij naar een vies rolluik dat vanzelf omhoog begon te rollen en waarachter hij de container een duw gaf, zodat die vanzelf verder rolde tegen een andere rolcontainer die daar al halverwege de doorgang stond. Hoe vaak zou er uit zulke geopende bevoorradingswagens gejat worden? De theewinkel was nog niet open. Ik liep door, bekeek het enorme plein dat net klaar was na een lange tijd van werkzaamheden met nieuwe bomen, bestrating, zitjes, en waar ooit de treinen op een verhoging reden, nu reden ze onder mijn voeten. De pas geplante bomen deden direct mee met de herfst, langs een speciaal gebouwde muur liep water, zomers zou dit kinderen trekken en volwassenen doen glimlachen, erachter was een spiksplinternieuw openbaar toilet voor alle gezindten, zonder of met rolstoel. Twee keer per week stond dit hele plein vol met marktkramen. Verderop in de Markthal zat op de hoek een zaak die Mart heette. Mijn zus had in een dictee ooit mart geschreven in plaats van markt. Dat vonden mijn ouders kennelijk een goeie grap, want ik heb ‘m onthouden. Mijn jasje droeg ik over mijn arm en nog had ik het warm.
Auto, mobieltje
Stephan Sanders schrijft in de Volkskrant van afgelopen donderdag dat hij geen mobiel heeft. Er was een tijd dat het niet hebben van een auto zo’n zelfde status had, zeker op het platteland. Naar die mensen werd meewarig gekeken. Hoofdschuddend spraken mijn ouders en hun vrienden over de vrouwen zonder rijbewijs die na het overlijden van hun man met rijbewijs geïsoleerd en afhankelijk van de goedertierenheid van anderen – met rijbewijs en auto – achterbleven. Ons rijbewijs halen was een belangrijk ding. We leefden op het platteland, maar Nederland is geen Frankrijk. Voor de komst van de stoomtram was er al de diligence en na de stoomtram (1898-1957) reed op ongeveer hetzelfde traject als de tram een bus die ons ieder uur verbond met de stad (en die dat tegenwoordig op drukke momenten zelfs meerdere keren per uur doet). Maar plattelanders zijn niet erg van het openbaar vervoer. Zelfs niet als de halte op vijf minuten lopen is. En eerlijk is eerlijk. Er zijn buurtschappen waar de dichtstbijzijnde halte een uur lopen is. Toch zijn er genoeg mensen die hun leven sinds de opkomst van de auto hebben geleefd zonder auto (en zonder rijbewijs) en zich prima hebben bewogen door het leven. Het niet hebben van een auto (en rijbewijs) roept tegenwoordig geen meewarig hoofdschudden meer op. De alternatieven worden talrijker en beter. Er komt een tijd dat we ook weer prima zonder eigen mobieltje kunnen.
Vogelgeluidencursus (2)
De weerapp op mijn telefoon zegt dat de zon om 7.25 uur op is. Daarom gaat wekker om kwart over zeven. Ik was me snel, kleed me aan, draai in de keuken een sleutel om, beweeg een hendel omlaag en schuif de pui open. Ik ga zitten op het randje van het terras, mijn voeten op de tuintrap. In een buurtuin rechts een hoge tweetonige roep van een kleine vogel: hoog-laag-hoog-laag-hoog-laag-hoog, pauze. Op mijn telefoon tik ik op www.vogelgeluid.nl ‘koolmees’ in, de meest voorkomende kleine vogel hier. Raak. Later zie ik ze ook, twee koolmezen in de sering van de buurvrouw. Twee kauwen vliegen laag over. Iets later hoor ik ze: een korte, harde toon, geen variatie. ‘Explosief “ka”‘, schrijft de Vogelbescherming. Handig geheugensteuntje. Hoog over vliegen ganzen, dat geluid ken ik. Maar welke van de dertien die Vogelbescherming.nl ophoest, zijn het? Ik gok grauwe ganzen, het is nog geen winter. Dan een ekster. Die zie ik niet, maar ik vermoed het. Op Vogelgeluid.nl hoor ik een vergelijkbaar krassend, schor mitrailleursalvo van vijf, zes, zeven, acht kogels en dan even pauze. Ik sta op en ga achterin de tuin staan. Een roodborst landt op de rand van de schutting met een takje in de bek. Die zegt natuurlijk niks, maar op Vogelgeluid.nl hoor ik prachtige riedels. ‘3 à 4 seconden pauze tussen de klaterende strofes, waterig en vlug, langs de hele toonladder,’ schrijft Vogelbescherming, ’tikkende roep.’ Vijf vogels in een uur. Tijd voor ontbijt.
Vogelgeluidencursus
Ik begin gewoon ergens. Vest mee, nee, niet nodig, sleutel weer in het slot, vest op de kapstok, deur dicht, de uitbundige nazomer in. Op de paden eerst vooral honden. Een loslopende herder blaft naar een paard in de wei. Nergens een baasje. Dan komt een vrouw vanachter de bomen die zegt: ‘Het is gewoon een paardje.’ De herder komt nu op mij af en ik ben benieuwd wat de vrouw haar hond gaat uitleggen. Verderop bij de plas een vrouw met vijf honden. Twee zijn in het water, een staat naar mij te kijken, eentje let op de stok in de handen van zijn baas, de vijfde komt uit het water. De vrouw kijkt vrolijk toe hoe het druipende beest op mij af galoppeert. Als de druppels al in mijn gympen doordringen, zegt ze: ‘Hé joh, niet doen, je bent nat.’ Ik zag het ook op vakantie. De hond, of honden – want een is meestal niet genoeg –, zijn volwaardige gezinsleden met wie wordt overlegd. Speciale mandjes achterop de fiets, een aanhangwagentje, in een tasje mee naar het ontbijt. Terrassen hebben standaard waterbakken, tafels en stoelen worden half omver gerukt als zo’n beest onder een tafel een ander beest buiten het terras gewaar wordt. Stellen praten via hun honden met elkaar, of alleen nog tegen de hond. De kosten van een therapeut en een hond zullen elkaar niet veel ontlopen. Verderop, voorbij de tennishal, daar waar de drie eilandjes zijn en niemand zwemt en er ook geen gras meer is waar honden kunnen draven, is het afgelopen met de baasjes en de honden. In het water overal etende meerkoeten en zwanen. Ik kan tot op de bodem kijken. Verderop schittert iets groen met zilver. Een bierblikje. De meerkoet is niet moeilijk. Een korte, licht schorre roep op de eerste tel van een driekwartsmaat. De zwanen zeggen volgens mij niks. Langs de plas staan hoge bomen, af en toe hoor ik wat geroep of gezang, maar zie ik niks. Verderop bij de rivier nieuw geluid, warriger. Ik loop door naar een open plek tussen het riet en zie twee watervogels met een kuif. Nee, niet een soort eend dus, maar een fuut. Hun geluiden zijn een ratjetoe. Wat droge zestienden, soms houden ze een klank iets langer aan. Die zal ik een volgende keer niet zomaar herkennen.