Maandagochtend

Onze polsen stonden naast onze billen op de voetbar en onze voeten drukten ver voor ons uitgeschoven tegen de blokken en de bedoeling was dat we onze billen van die bar afhaalden, op onze polsen leunden, onze heupen omhoog duwden en dan als het ware als een plank die voeten en die blokken zouden wegduwen en dan in de meest verre positie de billen helemaal lieten zakken en ons dan terug lieten trekken door de veren op het apparaat, beheerst uiteraard en dan weer opnieuw dat bekken omhoog en duwen maar, zo ver mogelijk, en dan op dat verste punt de billen weer laten zakken, weer in, weer omhoog, weer uit, weer omlaag. Die polsen dus, die protesteerden heftig, want die stonden daar maar onder gestrekte armen al die bewegingen op te vangen. Toen we van de Reformer afstapten, schudden we ze voorzichtig uit en wreven we er zachtjes over. En toen zei Eugenia: ‘Castagnettes.’ Ze hield haar handen omhoog en drukte razendsnel haar vingers in aflopende volgorde tegen haar duim en vervolgens in oplopende volgorde en weer af en weer op en weer af. Dat zou onze polsen sterker maken. Ik vergat te vragen of ze dit als Argentijns kind had geleerd zoals wij een blokfluit in handen gedrukt krijgen. Ook wist ik niet zeker of ik echte castagnettes moest kopen of dat het alleen om die beweging ging. Ik oefende onderweg tijdens het lopen van de oefenstudio naar de theewinkel. Bij FEBO waren twee mannen de glazen deuren aan het wegschuiven, eentje had een doekje in zijn hand, de ander had een sigaret tussen zijn lippen, allebei hadden ze zwart, stijl haar, dat me deed denken aan mijn eigen kapsel toen ik zeven was en waar nog net geen bloempot aan te pas kwam. Iets verderop kwam een man met acht grote pakken wc-rollen van het Kruidvat aangelopen, hij had haast. Een man van zeker vijfenvijftig, misschien wel zestig duwde met zijn bovenlijf bijna horizontaal tegen een rolcontainer vol drankkratten. Zijn vrachtwagen met nog meer drankkratten in rolcontainers stond open en bloot, zelf liep hij naar een vies rolluik dat vanzelf omhoog begon te rollen en waarachter hij de container een duw gaf, zodat die vanzelf verder rolde tegen een andere rolcontainer die daar al halverwege de doorgang stond. Hoe vaak zou er uit zulke geopende bevoorradingswagens gejat worden? De theewinkel was nog niet open. Ik liep door, bekeek het enorme plein dat net klaar was na een lange tijd van werkzaamheden met nieuwe bomen, bestrating, zitjes, en waar ooit de treinen op een verhoging reden, nu reden ze onder mijn voeten. De pas geplante bomen deden direct mee met de herfst, langs een speciaal gebouwde muur liep water, zomers zou dit kinderen trekken en volwassenen doen glimlachen, erachter was een spiksplinternieuw openbaar toilet voor alle gezindten, zonder of met rolstoel. Twee keer per week stond dit hele plein vol met marktkramen. Verderop in de Markthal zat op de hoek een zaak die Mart heette. Mijn zus had in een dictee ooit mart geschreven in plaats van markt. Dat vonden mijn ouders kennelijk een goeie grap, want ik heb ‘m onthouden. Mijn jasje droeg ik over mijn arm en nog had ik het warm.

Voeg toe aan je favorieten: Permalink.

Reacties zijn gesloten.