De pest

In het tweede hoofdstuk van Albert Camus’ De pest vallen de ratten dood neer. Eerst ligt er één op de overloop in het gebouw waar dokter Bernard Rieux zijn spreekkamer heeft – de concièrge die de rat weghaalt, zegt dat het onmogelijk is dat in ‘zijn’ gebouw ratten leven –, maar al snel liggen er drie dode ratten, daarna tientallen. Overal in het gewone stadje Oran vallen de ratten dood neer, de kranten schrijven over 6231 en zelfs achtduizend ratten die iedere dag worden opgehaald en verbrand.

Gaat het gemeentebestuur wat doen? Nou, nee, misschien, het wacht vooral op orders van hoger hand. In de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag wezen hoge ambtenaren vandaag ook naar hoger hand, naar de hogere handen op het eigen ministerie, en liever nog naar die op het andere ministerie. Straks heeft God het gedaan.

Ik stond op het perron van mijn treinstation, helemaal vernieuwd, maar wat is gebleven zijn de ratten die aan de andere kant van het glas scharrelen over het tegelpaadje. Soms loopt er iemand op de tegels om vanaf die kant het glas te wassen. Soms staat er een flinke lokdoos op het eind van het tegelpaadje. Eén keer zag ik een rat in zo’n val, er was een beetje bloed uit de snuit gelopen, net zoals gebeurt bij de ratten op de overloop in De pest.

De ratten naast mijn station hebben het prima. Na het tegelpaadje begint een talud van gras, onkruid en kleine boompjes en onderaan is een rij parkeerplaatsen en nog weer verderop zijn fastfoodrestaurants waar mensen zonder uit hun auto’s te hoeven stappen bruine zakken ophalen. Voor deze mensen zijn die parkeerplekken hun restaurant, ook al voor corona. Daar parkeren ze en gaan ze met zijn tweeën, drieën of vieren de bruine zakken leegeten. Die auto’s zijn hun nestjes, net als varkens zijn de autofastfoodliefhebbers erg schoon op hun eigen plekje, maar doen ze hun deur open, dan is het alsof ze de klep van een gigantische kliko opendoen waar ze hun vaak niet helemaal leeggegeten bruine zakken achterlaten. Die ratten weten dat. 

Stel, zegt gezondheidseconoom Jochen Mierau vandaag in Trouw, dat we de obesitasepidemie op dezelfde manier aanpakken als Covid-19. ‘Dus als de obesitascijfers stijgen, dan komt er een persconferentie met Mark Rutte en die zegt: de komende vier weken gaan alle snackbarren dicht, de chips gaat achter slot en grendel bij de supermarkt en iedereen moet fietsen naar het werk.’ Heel soms wordt ik vrolijk van een krantenbericht.

Ik weet nu al dat als de fastfood vier weken hun deuren moet sluiten, dus ook het raam voor de afhaalautomobilisten, er iemand een viltstift en een stuk karton gaat pakken en zal opkomen voor het lot van de rat. 

Uitgevlogen

De jongste telg in mijn familie en de enige die nog niet was uitgevlogen, heeft sinds half september de sleutel van een echt huis. Een paar weken later, toen zij en haar vriend nog aan het verven waren en er op haar werk, een verpleeghuis, corona uitbrak, legde ze er een matrasje op de grond om in een soort van quarantaine te gaan. Uitvliegen kan gek gaan.

Achttien bewoners ziek, van wie acht overleden, achttien collega’s ziek, maar mijn nichtje is de dans ontsprongen. Inmiddels is het verpleeghuis weer coronavrij, heeft mijn nichtje net haar laatste dagelijkse test gehad, ‘dat stopt nu,’ zegt ze, zijn alle muren van haar quarantaineplek geverfd, staat er een bank in de woonkamer en een echt bed in een van de slaapkamers en woont haar vriend er ook. Het wachten is nog op de eettafel en de woonkamerkasten die er al lang hadden moeten zijn, de planning nu is eind december.

Toen ik vanochtend wakker werd, appte ik mijn nichtje of ze thuis was, of we even konden komen kijken. Corona maakt sloom, zonder corona had ik in september al op haar stoep gestaan, misschien wel een wandje wit of mosgroen mee gerold, in ieder geval live meegeleefd met deze grote nieuwe stap in het leven van mijn jongste nichtje, dat zo vaak bij ons heeft gelogeerd, dat zich van jongs af aan zo lekker liet knuffelen, met wie we tig keer Sinterklaas hebben gevierd, voor wie ik nog weleens een McDonalds ballenbaktoren in ben geklauterd omdat ze niet meer naar beneden durfde en haar grote zussen, rustig hun friet opetend, zeiden: ‘Voor ons komt ze niet naar beneden hoor.’

R en ik zitten op de mooie nieuwe hoekbank, mijn nichtje vraagt waarom we geen kinderen hebben. Ze heeft het al vaker gevraagd, als kind – waarom zorgden wij niet voor een lief, klein nichtje of neefje voor haar? – en ook recent. Zelf wil ze kinderen, haar vriend ook. ‘Het mag toch wel af en toe bij jullie logeren?’ vroeg ze afgelopen zomer alvast. ‘Nu nog niet hoor,’ zegt ze, nu moet ze er nog niet aan denken, eerst gaat ze haar vervolgopleiding afmaken. R zegt dat hij als psycholoog jonge mensen altijd adviseerde minstens een jaar samen te wonen voor zo’n volgende stap te zetten. Dat gaat wel lukken, zegt ze.

Na de rondleiding en een kopje thee gaan we weer. Natuurlijk komen we terug als alle meubels er zijn. We gaan niet weer zo lang wachten. Heeft ze iets aan de lamp die in onze keuken boven de bar hing? Wij gebruiken ‘m niet meer. En laat ze het weten als we iets kunnen sponsoren dat nog ontbreekt? Nee, beter kan ik de volgende keer een envelopje meenemen.

’s Avonds kijken R en ik op de laptop naar de live dansvoorstelling Dare to Say van het Nederlands Danstheater waarvoor R een kaartje heeft gekocht. De première zou gisteren zijn, in het Zuiderstrandtheater, en die is ook geweest, maar zonder publiek in de zaal. Het publiek zat thuis, achter laptops, voor tv-schermen, net als vanavond. In het tweede stuk Four Relations van Alexander Ekman spelen de violisten en de cellist Maurice Ravels Deel II voor strijkkwartet en dansen twee dansers op en tegen de achtergrond van twee enorme, kruiselings liggende stroken wit papier de eerste fase van een relatie. Ze fladderen, vliegen, lachen, uit de lucht valt een babypop in hun armen. Ze wiegen het teder, kijken verrukt ook al schreeuwt het. ‘Een mooi stuk voor ons nichtje,’ zegt R.

Ja, als het Nederlands Dans Theater dit weer live mag opvoeren, nemen we haar mee.

Bietjesquiche

‘Moeten we nog naar de winkel?’ vraagt R. Het is een uurtje of vier. Ik zeg dat het afhangt van wat we gaan eten. Ik open de groentela. ‘Waar heb je trek in?’ vraag ik. ‘Paprika’s, rode bietjes of romanesco?’ Er zaten deze week ook nog zoete aardappelen in het groentepakket, maar die hebben we al op. ‘Wat ga je maken met die bietjes?’ vraagt R. Ik scan de recepten in mijn hoofd, bietjes en feta op een plaatpizza komt als eerste naar boven. R herinnert zich iets anders met deeg. Hij maakt van zijn handen een kom. ‘De quiche?’ zeg ik. Ja, die bedoelt hij. Het is een recept waarmee de jongste dochter van onze groentetelers die op kamers woont haar medestudenten blij maakt. Ik zoek het recept op. Rode uien? Ja, die heb ik. Bladerdeeg? Ligt in de vriezer. Rozemarijn? Staat op het voorbalkon. Balsamicoazijn en honing? Altijd in huis. Eieren? Idem dito. Feta of geitenkaas? Ja, de helft van de feta die we eerder deze week aten, is nog over. Slagroom? Nee, maar wel een restje crème fraîche en een volle beker dikke Griekse yoghurt. ‘Voor de maaltijd hoeven we niet naar de winkel,’ zeg ik.

Ik ga nog een stukje schrijven en begin dan met de zes bieten, ruim zeshonderd gram, die moeten een uurtje poffen in de oven. Dan ontdooi ik vijf plakjes bladerdeeg, stapel ze op elkaar en rol ze op een met bloem bestoven aanrecht uit tot een mooie lap en leg die in een licht ingevette quichevorm. Zodra de bietjes gaar zijn, kan de quichevorm met het deeg en daarop een blinde vulling een kwartiertje de oven in. Ondertussen snij ik de rode ui in halve ringetjes, rits ik de rozemarijnnaaldjes van de tak en hak ze grof, en ontdoe ik de gepofte bietjes in koud water van hun velletje waarna ik ze in blokjes snijd. Dan fruit ik de ui, en als die glazig is, kunnen de rozemarijn, de bietjes, een eetlepel honing en twee eetlepels balsamicoazijn erbij. Ik roerbak alles een paar minuten op hoog vuur tot het vocht verdampt is. Ondertussen haal ik de blinde vulling van de quiche laat het deeg in de oven nog een minuut of acht lichtbruin worden. De feta prak ik met een vork in kleine brokjes.

Dan haal ik het deeg uit de oven, verdeel het bietenmengsel over de bodem. In een kom klop ik de twee eieren, de crème fraiche en de yoghurt tot een glad mengsel en giet dat voorzichtig over de bietjes. Tot slot verdeel ik de feta er overheen en schuif ik de taart terug in de oven. 35 minuutjes.

We gaan aan tafel. Ik snijd de gare taart in vier stukken. Hij is goed gelukt, stevig, het deeg kleeft nergens aan bodem of rand. We beginnen te eten. Als we allebei ons tweede stuk op hebben, kijkt R met zijn mes en vork nog in zijn handen naar zijn lege bord en dan naar de lege schaal: ‘Op, alles is op.’

‘Dit was een recept voor vier personen,’ zeg ik.

Nieuwe maatregelen

Omdat we meestal tussen negen uur en half tien ’s avonds klaar zijn, kon de ensembleles van gisterenavond doorgaan. Maar na ons ging de deur van het enorme lesgebouw met hoge leslokalen, looproutes, desinfectiepompjes, triage aan de deur en mondkapjesplicht voor twee weken op slot. R die ons lesgeeft zei dat de hele dag vergaderd was over een definitie: was dit een openbaar gebouw, zoiets als een bibliotheek? Ja, was de conclusie. Het leek me triest: heb je een prachtig gebouw vol muziekinstrumenten waar je de prachtigste dingen op kunt doen, zit je te vergaderen over één woord. Individuele leerlingen ging R weer online lesgeven, maar voor ons stond de boel stil, hopelijk voor niet meer dan twee lessen. In februari had R voor het laatst op een podium gestaan, gelukkig was zijn werk divers: lesgeven, studiowerk voor filmmuziek, hij trok het nog wel even. Ik liep met S die dwarsfluit speelt terug naar de metro. Zij zei dat als er nu al een avondklok van bijvoorbeeld tien uur zou zijn, ze zich had moeten haasten.

Trainer P vertelde vanochtend dat hij het RIVM gebeld had, dat doet ie altijd als er weer nieuwe maatregelen zijn. Ja, hij mocht in de crossfitbox aanwezig zijn om toezicht te houden, bijvoorbeeld op de anderhalve meter-maatregel, en nee, hij mocht er niks van zeggen als hij een atleet zich een hernia zag tillen. Helder. De workout van vandaag stond op het whiteboard zoals het altijd de hele dag op het whiteboard staat en wij konden gewoon gaan doen wat daar stond. Ik vroeg aan C: zijn groiners nou dit?, en ik begon ichworms te doen. Nee, zei ze, en ze dook naar de grond en zette haar voet naast een hand waarna ze die hand met gestrekte arm naar het plafond liet wijzen. O ja.

P deed op zijn eilandje in de enorme box ook alle oefeningen en als we het even niet wisten, keken we gewoon heel goed naar zijn lijf. Al was het moeilijk voor hem om zijn mond te houden en geen instructies te geven, het lukte prima en ook wij deden alles op onze eilandjes en er was muziek en er was de klok die ons door het uur begeleidde met piepjes op geregelde momenten. Van C leerde ik hoe ik handstand pushups kon oefenen vanaf een box: ze zette haar knieën op de houten kist en plantte haar gestrekte armen goed uit elkaar op de grond, zo dicht mogelijk bij de kist. Haar onderbenen stak ze de lucht in, net als haar billen. Daarna boog ze haar armen en bracht haar kruin zo ver mogelijk naar de grond om vervolgens haar armen weer te strekken. ‘Je krijgt er wel zere knieën van,’ zei ze, ‘en het is even puzzelen hoe je weer een beetje elegant van die box afkomt.’

Mijn linkerarm voelde de eerste twee keer niet lekker, iets waar ik al langer last van had, maar na vier keer was dat over. Dit kon ik ook prima thuis oefenen. Ik was goed in handstand, het leek me heerlijk als ik ondersteboven langs een muur op en neer kon bewegen, louter door mijn armen te buigen en te strekken.

Verkwikt en met dit nieuwe doel in mijn hoofd fietste ik even later de zonnige herfstochtend in.

Gevoelig

Ik bekeek de Twitter-tijdlijn van Maarten van Rossem. De berichtjes hadden een vaste opbouw. Er was een actuele vraag die nieuwsgierig maakte naar een antwoord en dan volgde een link naar een lekker lang beschouwend artikel of een kloek historisch achtergrondverhaal dat in het blad De Maarten was verschenen.

Onder ieder berichtje stond de raadselachtige zin ‘Het volgende materiaal bevat mogelijk gevoelige content.’ Ik klikte op de knop BEKIJKEN en zag een foto van Trump. Onder een ander berichtje zat een foto van de zus van Maarten, onder weer een ander berichtje een foto van het Binnenhof, ik zag een foto van een in beschermende kleding ingepakte verpleegkundige aan een bed, een foto van een demonstratie voor het Amerikaanse Capitool.

Je kon je instellingen wijzigen, zei Twitter, maar ik was geen lid van Twitter. Alles bleef gevoelig.

Warme aarde

Het was de dag van de Amerikaanse president- en Congresverkiezingen en een nieuwe persconferentie van onze premier en minister van Volksgezondheid. Nu was alles nog rustig. De hemel was strakblauw, een zonnetje straalde waterig. Op mijn telefoon bekeek ik de weerapp. Rond het middaguur verschenen er kringeltjes, ik dacht aan mist, maar misschien bedoelden ze motregen. Ik schoot mijn oude spijkerbroek aan, een trui en de donkergroene fleece, en pakte uit de tuinbak het tuinschepje. Ik liep de achtertuin in en pakte uit de ruimte onder het terras de spade.

Het werk dat gedaan moest worden nu de grond nog relatief warm was, bevond zich in de twee perken rondom de amberbomen. Daar stonden vijf Persicaria’s type Dikke Floskes, die prachtig gebloeid hadden met hun dikke rode aren, en sommigen nog steeds. Waren er geen rode aren meer, dan was er nog het blad dan van groen naar vlammend rood kleurde. In het tv-programma Gardeners World had ik gezien dat je Persicaria’s makkelijk kunt splitsen. Ik schoof de dikke laag herfstblad weg en schepte de planten uit de aarde, ze reikten tot boven mijn middel, en legde ze op de tuintegels. Ik zette de spade op een kluit en schopte voorzichtig met mijn voet op het metaal. Ik bekeek de twee helften, begreep dat er een harde wortelkern was en besloot dat iedere afgesplitste plant minstens een stuk van die harde wortelkern moest bevatten. Uit de vijf planten won ik er dertien.

Van de Lobelia’s Blaue Auslese had ik ooit zeven planten gekocht, die groef ik ook uit. Hier had ik geen spa nodig om te splitsen, met mijn vingers kon ik de wortels van de verschillende stengels voorzichtig uit elkaar trekken. Ik maakte zo zestien nieuwe Lobelia-plantjes. Alleen de Phloxen waarvan ik er zes had, lieten zich niet vermeerderen. Van alle nieuw gewonnen plantjes knipte ik de uitgebloeide stelen weg, en soms ook wat van de langste wortels, ook dat had ik geleerd van Gardeners World, dat alle energie moest gaan zitten in het aanmaken van een stevig wortelgestel. Bij de Persicaria knipte ik met pijn in het hart de laatste bloeiende aren weg.

Als laatste haalde ik de Heuchera’s die tussen de Persicaria’s en de Lobelia’s gestaan hadden weg, daar was straks geen plek meer voor. Ik begon de grond opnieuw in te delen. De Persicaria’s zouden het hoogst reiken en waaierden het meeste uit. Die zette ik aan de randen, dus tussen de boom en de schutting. De Lobelia’s gaf ik een plekje aan de andere kant van de boom, waarbij ik aan de voorzijde ruimte overliet voor de Phloxen. Tot slot gaf ik alle aanplant een forse scheut regenwater en bedekte ik de perken met het afgevallen blad. De Heucheria’s kregen een plekje in het perk van de Hibiscus.

De zon was inmiddels opgelost in een lucht die langzaam was betrokken richting grijs. Vlug veegde ik de achtergebleven aarde de borders in en maakte de spa en de tuinschep schoon. Ik kon me nu al verheugen op het in spanning kijken naar wat er dit voorjaar ging uitkomen van mijn werk, school er in mij ook zo’n Britse Gardener’s World-tuinier? En hoe rijk zou de bloei vanaf de zomer zou: het dikke rood van de Floskes, het heldere blauw van de Lobelia’s, het felle roze van de Phloxen? In mijn hoofd zat al een beeld.

Plannen

Op de valreep van voorjaar en zomer hadden we de leesclub een paar keer uitgesteld en waren we na twee weken toch bij elkaar gekomen rondom de tafeltennistafel van M. We waren toen met z’n vijven, de deuren stonden aan alle kanten open.

Nu opperde niemand van de acht waartoe de club inmiddels was uitgegroeid om onze leesclub uit te stellen. Zonder discussie besloten we te Zoomen en wie bij elkaar wilde komen, kwam bij elkaar. Ik reisde naar Zuid waar M voor mij kookte en N later aanschoof aan de grote tafel. Om kwart over acht schakelden we onze telefoons en laptops in en ontwaarden we nog een tweevrouwscluster in West en verder drie éénpersoonsclusters. We bespraken Big Brother van Lionel Shriver.

Het ging best goed, eigenlijk niet veel anders dan anders. We prikten een volgende datum net voor de kerstdagen. N zei dat het bij hem kon als het kon en mocht en voor wie wilde. Zijn dochter had gevraagd wanneer de leesclub weer eens kwam, ze was op een leeftijd waarop ze dat soort dingen razend interessant vond, zei hij. Zoomen kon sowieso. Omdat de twee voorgestelde boeken – Albert Camus’ De pest en Deborah Levy’s Dingen die ik niet wil weten – evenveel stemmen kregen, besloten we ze allebei te gaan lezen. We hadden toch tijd, iemand noemde de nieuwe maatregelen die in de lucht hingen: theaters dicht, bioscopen dicht, bibliotheken dicht.

Toen de schermen op zwart gingen was ik blij dat ik als onderdeel van het cluster op Zuid nog de nazit had en we het dagelijks leven konden doornemen. N werd schijtziek als hij Ernst Kuiper weer op tv zag smeken om extra maatregelen, want ja, de reguliere zorg. We leken collectief vergeten te zijn dat ook in pre-coronatijd er veel en vaak uitgesteld werd en gewacht moest worden. Mijn oom had vorig jaar maanden zitten wachten op een liesbreukoperatie, hij moest af en toe op de grond gaan liggen om de darmen terug te duwen. Zelf had ik drie maanden met kunst- en vliegwerk een fikse kaakontsteking in bedwang gehouden alvorens een vaardige kaakchirurg in een in een privékliniek gehuurde operatieruimte de boosdoenerige verstandskiezen er in een kwartiertje uitsneed. Een nicht daarentegen was ín coronatijd juist vervroegd geopereerd, om de verwachte coronadrukte voor te zijn. De werkelijkheid was minder zwart-wit dan Ernst Kuiper ‘m voorstelde.

En was alle pre-corona reguliere zorg altijd nuttig?, mokten we nog even door. N’s vrouw had dit voorjaar een kruisband gescheurd. Zonder corona zou die waarschijnlijk geopereerd zijn. Met corona was er bedenktijd en oefeningen om met de aangetaste kruisband te leren leven. Afgelopen zomer wandelden ze in de hoge bergen. Na de eerste dag dacht N: dit wordt niks. Maar na die eerste pijnlijke dag had zijn vrouw de rest van de bergwandelingen nergens last meer van gehad. Ja, er bleven beperkingen: niet meer skiën, geen veldsporten. Maar wat geeft het als je daar niet aan hecht. Een operatie en zeker het revalidatietraject was ook niet zonder risico. Ik zelf kende de situatie van een tiener die al zijn hele leven kampt met slecht werkende darmen. Hij wilde vaak niet eten, en dat was logisch, want zijn darmen zaten boordevol poep. Besloten werd het stuk darm waar de inmiddels steenachtige ontlasting zat, weg te snijden. Daar was de darm zo uitgerekt dat daar geen enkele werkzaamheid van samentrekken en verwerken meer in zat. ‘Maar weet iemand hoe dit probleem ontstaat?’ had R aan de vader van de jongen gevraagd. Het was een enorm grote operatie, beslist niet zonder risico’s, en even leek het goed te gaan. Maar nu zat de darm weer vol.

We wisten ook wel dat het anekdotes waren, onze anekdotes, maar toch. We waren het erover eens dat we niet eeuwig het leven op slot konden gooien, en denken dat dát geen pijnlijke gevolgen zou hebben. Al die ondernemers die hun bedrijven en middelen zagen verdampen; al die werklozen, een half miljoen mensen die van een modaal inkomen naar bijstandsniveau duikelden (en daar moest je dan kinderen en partners nog bij optellen), een kaalslag in dorpen en steden aan failliete horeca en bedrijven; nooit hoorden we de premier tijdens de persconferenties vertellen over de vijf jaar crisis die onvermijdelijk ging volgen op de honderd miljard euro die inmiddels de overheidsdeur uit was gevlogen om één ziekte te bestrijden: een bedrag dat echt een keer terug bezuinigd moest gaan worden. Alsof er alleen vandaag was, geen morgen, laat staan een overmorgen.

19 december was de volgende leesclub, wij hadden plannen.