Verwant

pijpWat hadden we elkaar in al onze levensjaren gezien? Veertig uur, misschien vijftig, uitgesmeerd over vijftien gelegenheden, misschien twintig? Wat verjaardagen, een enkele bruiloft, een handvol begrafenissen. Ik spreek nadrukkelijk over zien: we verbleven in een zelfde kamer of feestzaal of aula. Want wat heeft een kind te bespreken met een volwassene die, toen het kind nog niet eens in de maak was, haar zaterdagavonden en -nachten al doorbracht in de Rotterdamse Pulpit (of Poelpit, ik heb geen idee, maar het klonk woest en duister en heel erg echt), haar goed betaalde eerste baan verruilde voor een opleiding in de zorg om het huis uit te kunnen, haar eigen boterham verdiende, haar eigen shampoo, haar eigen kleren, niks thuis blijven en afwachten? Feitelijk waren die veertig uur verwaarloosbaar. En toch: ik heb haar vader en moeder ooit kusjes gegeven, en zij de mijne misschien ook wel, we deelden dezelfde oma, en opa: ik heb pas sinds kort een beeld van hem door gevonden foto’s, zij wist gewoon te vertellen dat hij heel lief was en altijd iets vergat, zijn pijp bijvoorbeeld, zodat zij of een van haar zussen de volgende dag op de fiets moest om die pijp terug te brengen. Ze dacht dat hij het met opzet deed. Vandaag voegden we bijna vijf uur toe aan die lang vervlogen, vage uren. Soms was familie als een trein: je kon hem heel lang niet hebben genomen, maar stapte je in, dan was je direct onderweg en flitste het landschap met honderddertig kilometer aan je voorbij. Alsof we nooit anders hadden gedaan.

Spelen

IMG_20150902_141048Ik blies sinds kort een keer per dag bellen. We hadden de bellenblaas gekregen van de vriendin met de moestuin, die ook haar gasverbruik uit haar hoofd weet. Ze had gelijk: de volwassen mens speelt veel te weinig. Na een nacht vol braken vermoedde ik niet dat ik vandaag bellen zou blazen. R en ik haalden jeugdherinneringen op: de stretcher (bij R), de lange tuinstoel (bij mij) die bij ziekte tevoorschijn kwam en in de woonkamer werd geplaatst, de appelsap die je kreeg, de boterhammen met suiker (R), de beschuitjes met een heel dun laagje jam (ik) om aan te sterken, de dutjes, de verre geluiden van een stofzuiger, de stripboeken die je onbeperkt mocht lezen. Toen ik daarna mocht bestellen, vroeg ik toch niet om Donald Duckjes, maar liet ik R een stapeltje Groene Amsterdammers halen.

Gevangenen

fysioDe filosoof en psychiater Damiaan Denys zei het zondag nog in Zomergasten: de marktwerking die in de gezondheidszorg is gegooid, leidt tot idiote kwalen. ‘Dit hoeft allemaal niet,’ zei ik tegen de fysiotherapeut, ‘dat getyp van jou, het inkloppen van een bsn-nummer, huisarts, verzekeraar. Stuur mij een nota, ik betaal. Gebruik je vingers waarvoor je geleerd hebt.’ Hij glimlachte. ‘Kan niet anders.’ Dit was het toneelstuk: sinds de fysiotherapeut zelf mag diagnosticeren, dus zonder tussenkomst van de huisarts, is het systeem nog strakker rondom hem aangetrokken, hij typt zeker twintig minuten voor de kat zijn staart, niet alleen mijn doopceel, maar ook antwoorden op een batterij deels onzinnige vragen van de verzekeraar, alleen bedoeld om te controleren dat er een relatie is tussen klacht en behandeling, dan gaat hij mij behandelen, doet twee behandelingen achter elkaar, omdat ik het kan hebben en bovendien van ver kom. Dan gaat die dubbele behandeling via het systeem naar mijn verzekeraar, die de nota zal weigeren, allereerst omdat ik hier geen dekking voor heb en ten tweede, omdat het systeem twee behandelingen achter elkaar verbiedt. Als dat allemaal gepasseerd is, kan hij mij een nota gaan sturen. Nederland kent steeds meer externe inperking van de vrijheid, zei Damiaan Denys. Hier zaten wij, gevangenen van de marktwerking, ontdaan van iedere mogelijkheid tot een simpele transactie tussen behandelaar en patiënt.

Kort

Inmusil de nadagen van het korte bestaan van Polare dat dankzij het opslokken van De Slegte ultrakort in tweedehands deed, kocht ik in Den Haag Robert Musils De man zonder eigenschappen. De vier delen compleet en in goede tweedehands staat. Nu ben ik erin begonnen. Het leest langzaam. Dat is niet erg. In heel korte hoofdstukken met slechts een paar penceelstrepen introduceert Musil het hoofdpersonage: de man zonder eigenschappen. In hoofdstuk 4 is de lezer wijzer geworden over zijn woonsituatie. Hoofdstuk 5 heeft zijn voornaam onthuld, Ulrich. Hoofdstuk 6 begint zo. ‘Als men orde op zijn huis gesteld heeft, moet men ook een vrouw vrijen. Ulrichs vriendin in die dagen heette Leontine…’

Les 2

NodIk had vroeger twee barbies, geen echte van Mattel, maar een Cindy en eentje van wie ik de naam vergeten ben. Die naamloze was sprieterig met steil haar, Cindy had krullen en een lief gezicht met vragende blauwe ogen. Wat ze gemeen hadden waren die enorm lange benen, die schuin oplopend vanuit de lies tot bijna ter hoogte van de navel rond konden draaien in de romp. Met een beetje goede wil was iedere barbie in vijf brokken te demonteren: een romp, twee benen met die hoge schuine inzet, twee armen, een hoofd inclusief hals. Tekende ik in die tijd een mens, dan was het lijf een aardappel waaraan benen, armen en een hoofd waren ontsproten; geen montagenaden of scharnierpunten, geen benen die zo hoog kwamen, geen kleurverschillen tussen romp en benen (zoals op een gegeven moment bij de barbies toen de benen en armen moesten kunnen buigen en de wangen soepel moesten en alleen de romp nog varkentjesroze en hard was). Dankzij het theater waarin ik wat vaker de kans krijg langdurig naar een naakt lijf m/v te kijken, weet ik dat die barbies ons anatomisch perfect kopieerden. ‘Waarom die jongen nou weer zo lang helemaal naakt moest?’ vroeg in Ahoy bij Het land van Nod van FC Bergman een van de theaterstudenten achter mij aan haar medestudenten. Nou hierom dus. Onder meer.

Les

plankIk telde 28 talen in de handleiding van de Aptitlig. Eigenlijk was het een eigentijds handzaam woordenboekje. Ik wreef de plank twee keer in met yag/olje/uljem/ulja/olej/ulei/óleo/alyva/ellu/oli/olaj/olio/aceite/olej/olja/öljyllä/olje/olïu/huile/Öl/oil/olie (en nog vier woorden waarvoor mijn computer niet 1-2-3 het juiste schrift paraat had). Ook als staalkaart van stabiele landen met een opkomende of welvarende middenklasse ten tijde van de Aptitlig kon het prima dienst doen.

1947

rozevlaAls er niet om de haverklap met kolen zou worden gesjouwd, kachels aangemaakt, lichtpenningen in gleuven gestoken, en vrij vlot gestorven, zou ik vergeten dat ik een boek las uit 1947.

     ‘… ze eten overvloedig … De mensen. Onze medeburgers. … Ze eten savonds laat nog vers witbrood. Ze drinken savonds laat nog koffie. Iedereen begrijpt dat dat de ondergang van het lichaam is.’

     ‘Hij woonde op een kamer en at in de stad, in cafetariaas. […] toen werd hij ziek […] Toen was hij weer een paar weken beter. Toen werd hij weer ziek. En in een dag of zes was hij dood. De dokter heeft toen gezegd, dat hij kapot gegaan was van het eten in cafetariaas […] ik kan u wel vertellen, dat het zout de doodsoorzaak is geweest. Zout is de ondergang van de nieren.’

     ‘Als we volgens de natuurlijke voeding leefden, zouden we er beter aan toe zijn. Maar het is ook een heel werk om dat eten bij elkaar te krijgen […] Maar dat vegetarisch eten gezonder is, dat geloof ik stellig.’

     ‘Kijk maar naar Amerika,’ zei tante Stien, ‘nergens is zoveel kanker als daar.’ ‘Dat komt,’ zei Frits, ‘omdat ze slecht toebereid eten gebruiken, veel drank, uitgebreid soeperen, hete worst in cafetariaas eten en zich teveel van specerijen bedienen.’

     Je kunt De avonden van Gerard Reve trouwens ook lezen als een handboek vol tips tegen kaalheid.

     Bij de familie Van Egters is er in 1947 altijd wat na: griesmeelpap, havermoutpap, roze vla. Als iemand mij had gevraagd: bestond er in 1947 al roze vla, dan had ik geaarzeld en geneigd naar ‘nee’. Evenzeer geaarzeld had ik als in plaats van roze vla gevraagd was naar het grafmechaniek dat het laten dalen van een kist in het graf aan touwen overbodig maakt. ‘Kun je eigenlijk nog roze vla kopen?’ vroeg ik R.