Een decennium lang woonden wij in een flat. In de lift rook het naar natte hond, of het nu herfst was of winter, lente of zomer. Vandaag stond ik in zo’n lift, in een andere stad, in een andere flat. De lift rook naar natte hond, dezelfde als die ik tien jaar iedere dag had geroken, er stapte zelfs een vrouw in met een hond, maar door de grote kartonnen verpakkingen die we bij ons hadden en die we gingen weggooien, kon ik niet zien of de hond nat was. In een milliseconde was ik terug in de lift van de flat waar we een decennium woonden.
Categorie: blog
Smurrie
De jonge Gentse Urbain Martien bezoekt met een vriend uit de ijzergieterij diens oudste neef, die in de gelatinefabriek werkt. ‘Ge moet dat eens komen zien, had de neef gezegd, ge gaat dat nooit meer vergeten,’ schrijft Stefan Hertmans, de kleinzoon van Urbain Martien in Oorlog en terpentijn. De opzichter vraagt of ze goed schoeisel aanhebben. Op een binnenplaats heeft een kar net koppen van paarden, koeien, schapen en varkens gelost, dikke vliegen zwermen boven de slijmerige massa, een walmende stank snijdt hen de adem af. In de fabriek kruipen ontelbare witte maden in een dikke laag over hun klompen, als ze stampen wordt de smurrie alleen maar vetter. Een man sorteert met zijn ene hand koppen waarin de maden krioelen, eet met zijn andere hand een boterham. Verderop wordt de smurrie gekookt en in vaten gegoten. De neef: ‘Het zit in de dure crèmes van de chique madammen […], het zit in uw flesje gomme arabique, het zit in de snoepjes die ge zo profijtelijk opzuigt als was het hemels manna, het zit in de confituur die uw moeder voor u maakt […]. Ge zit vol van alles wat hier uit die koppen zeikt en siepelt, mannekens, ge zit vol van die rottigheid maar ge weet het niet, want rottenis kunt ge ontgeuren en filteren en ontsmetten tot ge niet meer weet dat het de dood is die ge opzuigt met uw smakkende mondjes, het is deze smeerboel die de madammekes aan hun tere boezems wrijven […], het is allemaal een en hetzelfde maar de mensen weten dat niet en ’t is maar goed ook, anders zou de wereld tot stilstand komen.’ De smurrie van de Grote Oorlog gaat voor Urbain dan nog komen. Hertmans rijdt een eeuw later door het landschap van de loopgraven van zijn grootvader, van de modder die tienduizenden Vlaamse, Duitse, Franse en Engelse jongens verzwolg. Geen boom in dat landschap is ouder dan een eeuw. Bomen in dat landschap kunnen inmiddels weer een eeuw oud zijn.
Boven
De tuinbaas en ik gaan fermenteren. Is het plan. Maandag begint Koken met Van Boven, Van Boven gaat fermenteren zagen we bij DWDD, wij zijn fans en daaruit rollen verplichtingen. Het is bovendien nooit verkeerd de vaardigheden van de oude Romeinen in de vingers te hebben die handig zijn in het geval we in het kader van moderne oorlogsvoering een tijdlang zonder stroom zitten vanwege een vijandelijke hack. En dus zonder koelkast en vrieskist. Hoe middeleeuws wij graag denken over de vijand, ook die weet zijn jonge mannen nauwelijks nog over te halen de moderne gadgets te verruilen voor een bloedige levenswending. Omdat de tuinbaas moeite heeft met de vissenkoppen specialiseren we ons. Ik doe de umami, zij alles met groente. Ze is niet voor niks tuinbaas.
Kaart
De groentevrienden waren ervan overtuigd dat één van de door hen ontvangen Valentijnskaarten van mij afkomstig was. Dat ik fysiek niet in staat was geweest die kaart in mijn eigen stad op de bus te doen, verhoogde voor hen alleen maar de plausibiliteit dat ik erachter zat. Het bevestigde nog maar eens dat je vier, vijf keer per week bij mensen over de vloer kunt komen, je jezelf moeiteloos bloot kunt geven in wat je van de kleine en grote dingen in de wereld vindt en dat dat van geen enkele invloed is op het beeld dat zij graag van je hebben.
Wit
Toen ik opkeek van mijn boek zag ik een groen veld vol witte stipjes. Ontknoppende voorjaarsbloemen, dacht ik. Toen ik verder keek, zag ik witte daken en toen ik nog verder keek zag ik witte heuvels en naar wit zwemende boomtakken en, weer dichtbij, licht besneeuwde weilanden en wintertarwe met sneeuwvlokjes, geen bloempjes. Hoe lang was het geleden dat ik sneeuw had gezien, had vastgehouden? De boardbistro was gesloten. Eerst dacht ik dat het kwam door een landelijke kuurdag voor het voltallige boardbistropersoneel. Ter hoogte van Wolfsburg, toen de verontschuldiging voor de vierde keer werd omgeroepen, begreep ik dat het was wegens ziekte op het allerlaatste moment van de medewerker, of medewerkers. De buurtaal kent 66 keer zoveel woorden als de onze (volgens Maria Barnas in De Gids). Dat het hele team (op de heenreis telde ik twee medewerkers) een uur voor vertrek ten prooi was gevallen aan buikloop leek me onwaarschijnlijk, maar misschien was er wel een regel die eenpersoonsbemensing verbood. Ik verwachtte na ieder volgend station de blijde boodschap dat een ander team was ingevlogen en dat de koffie en thee vanaf nu rijkelijk vloeiden, maar dat bleek heel Nederlands gedacht. Omdat niemand van de binnenlandse reizigers aanstalten maakte om de bistro te bestormen, hield ook ik me koest.
14.02
Katten doen niet moeilijk. De hand die in de zak brokjes gaat en het voerbakje vult, krijgt de liefde, althans wat de mens als liefde ziet.
Olive
De vrouw legt een opgevouwen Flammkuchen op de bar. De jongen loopt een paar keer heen en weer met de snelheid van een flipperkastbal. Dan staat hij bewegingloos bij de kassa. De barman informeert bij de vrouw of het druk was. Ze loopt naar een tafel, schuift een stoel voor de jongen van onder de tafel. Ze gaan zitten. De barman zet twee warme chocolademelk voor ze neer. Ze drinken zwijgend. Als de barman weer een praatje aanknoopt met de vrouw begint de jongen zijn bovenlijf heftig heen en weer te bewegen, luid roept hij ‘mama’. Ze zegt dat hij voorzichtig moet zijn met de warme drank. Hij heeft zijn donkerblauwe gewatteerde jack niet uitgedaan, de binnenkant van zijn capuchon is lentegroen, zijn ogen hebben dezelfde vorm als die van de vrouw, op zijn kaken de pluizige baardgroei van een tiener. Dan staan ze op en gaan naar buiten. Heel even zijn ze weg, dan komt de jongen teruggerend, duwt de deur open, de barman loopt op hem toe, de jongen reikt hem de hand, schudt die heftig en zegt ’tschüss’. De Vlamingen van twee tafels verder vragen of ze kunnen pinnen. De barman schudt nee. Er wordt hier nog veel contant afgerekend.