Gevonden

bovenDe slager was terecht. Net toen de tuinbaas half december had besloten om te gaan zwaaien naar de slager, die zij tot dan toe iedere donderdag op de A12 ter hoogte van Woerden rond 6.45 uur inhaalde, dook hij niet meer op. Een paar dagen ervoor had de slager magistraal zijn entree gemaakt in het tv-programma Koken met Van Boven. Vorige week was de tuinbaas tegen haar gewoonte in ‘laat’ op pad gegaan (ik vermoed vijf, hooguit tien minuten later dan gewoonlijk) en toen was hij er weer. Ter hoogte van Leidsche Rijn al haalde ze de slager met zijn marktkar in. ‘Ik denk dat hij later van huis gaat,’ appte ze ter verklaring van het mysterie. ‘Heb je gezwaaid?’ vroeg ik. ‘Met één hand,’ schreef ze. Het toonde maar weer aan hoe heilzaam het is een losse houding te betrachten ten aanzien van vaste patronen, vijf minuten kon al genoeg zijn.

Kinderen van de vorige eeuw

1976 klassefoto kopieIn de media was veel te doen over de segregatie in ons land. De Groene Amsterdammer had het over kinderen van laag- en hoogopgeleide ouders die elkaar niet meer tegenkwamen. Wij waren elkaar ook nooit meer tegengekomen sinds de zomer van 1981. Nou ja, de twee jongens waren nog een tijdje naar dezelfde middelbare school gefietst. Wij hadden nog geen ouders die ons op basis van hun opleiding koste wat kost ergens (of nergens) heen probeerden te krijgen. Hun opleidingen verschilden, vermoed ik, niet veel: lagere school, hier en daar aangevuld met een jaar of wat beroepsonderwijs, jong werken, leren in de praktijk. Ons geboortejaar had ons bij elkaar gebracht op de School met de Bijbel, de cito-toets had ons vijven verdeeld over vier middelbare scholen in drie verschillende windrichtingen. Toen we dertien waren, en ook toen we zestien waren, stonden onze bedden nog altijd op dezelfde plek: hooguit een kilometer of wat van elkaar vandaan, twee van de drie meiden hadden in dezelfde soos gedanst, we hadden het hier niet over een miljoenenstad, gewoon over een dorpje op het platteland, en toch hadden we elkaar na dat eindfeestje in de aardappelcel met paprikachips en cola en sinas nooit meer gezien. Met elkaar opgroeien, elkaar leren kennen, vertrouwd zijn met elkaar moet je als samenleving organiseren. De jongens haalden hun diensttijd aan, ook zo’n georganiseerde vorm van mensen uit alle windstreken, gezindten en opleidingen bij elkaar brengen. Niks gaat vanzelf, ook niet in een dorp op het platteland. Organiseer je de dwarsverbanden niet, dan weet je wat je krijgt. Het ging ons trouwens best makkelijk af, na vijfendertig jaar, rond die tafel in de kroeg in een belendend dorp. We vergaten een groepsselfie te maken, kinderen van de vorige eeuw die we waren.

Schaalverkleiningsargument

schrijfletterOm het jaar was er die dreiging van opheffing. De schoolfoto telde het ene jaar zeventien leerlingen, het andere jaar negentien: de optelsom van klas 1, 2, 3 of klas 4, 5, 6. Het noopte tot creativiteit, tot hip lesmateriaal van Maria Montessori, tot veel zelfwerkzaamheid en dingen op eigen niveau en in eigen tempo doen. Tot leren met je eigen werk bezig te zijn, terwijl de meester bij een andere klas – een paar tegen elkaar geschoven tafeltjes twee armlengtes van jou vandaan – een dictee afnam of de topografie van Groningen onderwees, tot veel rekening houden met anderen. Het grote voordeel bewees zich ook jaren later nog: een reünie met vijf was zo georganiseerd. De enige vraag die nog restte, was: is de kroeg in het dorp dat ons ooit vijf dagen per week verbond wel open?

Inkopen

pilatesEr lag een glanzende knoop op de stationstrap, niemand bukte, niemand had een knoop nodig. Op de vloer van de metro rolde een groene lippenbalsem – 100% vegetal – heen en weer op de bewegingen van de metro. Een knul – groep acht of wellicht al eerste klas middelbare school, wat deed hij anders op dit tijdstip in de metro? – speelde ermee zoals een kat met een muis. Renate liet mij op de Cadillac het vliegtuig doen. Sinds een week stort ik niet meer neer, het begint op een noodglijvlucht te lijken. Het helpt dat zij zegt (als alleen mijn hoofd en schouders nog contact hebben met de ondergrond, en de rest van mijn lijf als een kaars naar het plafond wijst met om mijn voeten twee lussen aan veren): ‘Schraap je tenen over het plafond.’ Dan denk je dus aan hoogvliegen, terwijl je onmiskenbaar aan het dalen bent, of neerstorten. Het hangt er maar vanaf hoe sterk de armen rondom de palen zijn en bovenal de buik. Bij Marqt kocht in twaalf blikjes bonen: kikkererwten, linzen, adukibonen, borlottibonen. Natuurlijk hebben Jumbo en Albert Heijn ook bonen. Maar kijk maar eens wat er naast bonen in die blikjes zit. Ik had speciaal mijn vakantierugzak meegenomen. Dat sjouwt een stuk makkelijker.

Absolutisme

landschap2Ik was in een halfopen landschap, veel grasland, de bossen nooit ver weg, twee reeën – gewoon in het zicht – die lange seconden nodig hadden om mij te ruiken, een kronkelend riviertje. Mooi ja, bekoorlijk. En toch wilde ik die bossen af en toe wegschuiven, als gordijnen, om te zien wat daarachter was, omdat in mijn oerdefinitie van landschap – die van kaarsrechte sloten rondom grote akkers, die van dijken die de mens niet náar maar óver het landschap laten turen – er nooit een bos in de weg staat van de licht verheven blik; het oog verliest het zelfs regelmatig van de oneindige verte. Cees Nooteboom laat zijn verteller in In de bergen van Nederland zeggen dat zo’n plat landschap zonder verleidingen, bollingen, welvingen ‘leidt tot absolutisme, […] tot de extreme zichtbaarheid van mensen […] Nederlanders gaan niet met elkaar om, ze komen elkaar tegen. […] Er zijn geen schuilhoeken.’ Ook de harde klanken in het Nederlands vallen de verteller op, volgens hem een gevolg van ‘de barre omstandigheden, zoals dijkbreuken, oostenwind en kruiende rivieren.’ En van het gebrek aan demping, dacht ik. Er is geen demping in het landschap waarin een vluchtende haas kilometers kan rennen zonder uit het vizier van de jager te raken, die was hier wel, in het lieflijke, half verborgene waarin de reeën na een paar seconden alweer aan mijn oog onttrokken waren. Voorgoed verdwenen. Misschien hoorde dit al een beetje wat Nootebooms verteller ‘het Zuiden’ noemt. Al had ik nergens een berg gezien.

Verplichtingen

reflectieDe overbuurvrouw die nu drie maanden weduwe is, heeft nog losse zijreflectoren in haar wielen. Ik zag haar de straat uit fietsen. Aan het einde van de straat stak ze haar hand uit om de bocht naar rechts te nemen. We wonen in een doodlopend straatje. Of aan haar bagagedrager nog een zelf gemonteerde reflector zit, kon ik niet zien. Ooit had ik voor Sinterklaas zo’n rode reflector gekregen. Het zal 1979 geweest zijn. Bagagedragerreflectoren waren sinds 1 november verplicht. In mijn trappers zaten al reflectoren, oranje. Die witte zijreflectie in de wielen kwam zeven jaar later. Toen ik mijn grote fiets kreeg kon ik kiezen uit donkerbruin metallic of donkergroen metallic. Negentig procent van de fietsen in de rekken op mijn middelbare school waren bruin of groen. De overbuurvrouw heeft een lichtbruine fiets, ook metallic. De buurvrouw tegenover de buurvrouw die weduwe is heeft ook zo’n lichtbruine, zij heeft nog zo’n geel hulsje om haar frame net onder de zadelpen. Daarmee liet je – een decennium of drie geleden – de dief zien dat je fiets geregistreerd was, of gegraveerd, zoiets.

Nederlander

nooteboom‘Hoe wordt men een Europeaan?’ begint Cees Nooteboom in 1991 zijn rede De ontvoering van Europa. ‘In de eerste plaats door er een te zijn, en dat kan met bereiken door bijvoorbeeld in Nederland geboren te worden. […] Nederlander worden is eenvoudiger dan men denkt. Wie bereid is, in de personen van zijn voorvaderen, de zee terug te dringen, het land droog te leggen, zich in de middeleeuwen door Bourgondiërs te laten regeren, zijn hertogdommen en graafschappen al op een zeer vroege datum in te ruilen voor een aantal gewesten en die dan te verenigen tot de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, wie tachtig jaar oorlog wil voeren met Spanje en eilandenrijken aan de andere kant van de globe wil koloniseren en over een aantal resterende monopolies zeeslagen wil leveren met Engelsen die de rancune over elke verloren slag eeuwen later nog bewaren in uitdrukkingen als double Dutch, Dutch uncle en going Dutch, wie zich vervolgens als hernieuwde Bataaf door een broer van Napoleon tijdelijk in een Franse droom van imperiale grandeur wil laten voegen en zich honderdveertig jaar daarna vijf jaar door Duitse legers plat wil laten walsen en al die tijd is doorgegaan met rekenen, haring eten, handeldrijven, de grond droog houden, en godzijdank ook schilderen, het uitvinden van microscopen en slingerklokken, het polijsten van het zeerecht en het herbergen van Europeanen van zeer verschillende afkomst die uit hun eigen paradijzen verdreven waren; wie, ten slotte, bezeten is van goede bedoelingen met de rest van de wereld en die ook à tort en à travers wenst door te zetten omdat hij ervan overtuigd is dat hij de wereld beter kent dan de wereld zichzelf omdat hij zijn kennis omtrent de wereld in lange eeuwen vergaard heeft als inkoper, verkoper, bestuurder en slachtoffer; wie dus tegelijkertijd de last op zich wil nemen van heel erg klein en een klein beetje groot te zijn, die is Nederlander.’ En dat bracht me weer bij de Syrische arabiste en schrijfster van soaps Araa al Jaramani (1975; sinds 2014 in Nederland, verblijfsvergunning voor vijf jaar, woonachtig in Sassenheim) die in Trouw van 12 maart zei: ‘Als ik de kans krijg om hier een dramaserie te schrijven […] dan gaat de soap over de 15de-eeuwse Jacoba van Beieren, gravin van Holland. Ze was trots op haar vaders pracht en praal, en droomde ervan diens rijk uit te breiden tot aan Frankrijk, waar ze door uithuwelijking de kroonprinses van was. Ik zal haar filmen in haar mooie jurk, te paard door de Nederlandse groene velden. Dan vertel ik over de dood van Jacoba’s eerste man als ze nog maar 16 is, over wat zij meemaakt om haar troon terug te krijgen, hoe ze lijdt tussen de hoge natte kerkermuren, hoe ze ontsnapt aan de gevangenis en hoe ze ten slotte als vroege dertiger aan tbc sterft in Teylingen. Jacoba van Beieren is de gravin die iedere keer als ik langs het kasteel in mijn woonplaats loop, van achter het raam naar me zwaait. Ik zie dat ze geen toeschouwer meer wil zijn, maar zich mengen onder het volk.’