Op de fiets die mij tegemoet komt een wit meisje met heel blond haar, haar rugzak staat op de bagagedrager boven haar voorwiel, op de bagagedrager boven haar achterwiel zit een bruin meisje met zwart haar, haar rugzak hangt op haar rug. Ze kletsen. Iets verderop de rotonde. Een cabriolet met daarin een blonde dame, beslist middelbaar, misschien moet ik zeggen, een geblondeerde dame, blokkeert het fietspad. Meer dan de helft van de automobilisten op deze rotonde is blind voor het fietspad en de fietsers. Misschien zijn ze te moe om de details van het leven nog te zien. Ik zwenk om de cabrioneus, de dame vormt met haar lippen sorry, ik glimlach, het is zeker 25 graden. Een paar meter verder komt een andere cabrio, dak gesloten, veel te hard aan. Vandaag is het percentage blinden honderd procent. De jonge dame met lange zwarte haren ziet nog net wat ze over het hoofd dreigde te zien, remt, slaat haar hand voor de mond. Bij de volgende rotonde gooit een brandweerauto met gillende sirenes zich in de ronding. Ik heb erover gedacht een sirene op mijn fietsstuur te monteren. Kinderen hadden vroeger een toeter met zo’n rubberen bal waarin je kon knijpen. Een verfspuit is nog beter. Dan schiet ik paarse of rode dotjes op blokkerende auto’s. Bij de fietsenstalling van het station loopt een oude man met een elektrische dames Sparta. ‘Zet maar goed vast,’ zegt hij tegen iedereen die zijn fiets stalt. ‘Gisteren is er zo eentje gestolen.’ Hij wijst naar de Sparta. Ik toon hem mijn ketting. ‘De mijne stond nergens aan vast, niet eens op slot, ik deed heel even een boodschap.’ Hij speurt de rekken af. ‘Je hoort wel eens dat ze zo’n gestolen fiets in de metro een paar haltes meenemen en dan daar weer achterlaten.’ ‘Succes,’ zeg ik. De fiets vindt hij niet meer, hooguit troost omdat hij tegen beter weten in iets heeft geprobeerd. Bij één van de kaartautomaten in het station staan mannen met GWS-logo op hun overhemden. Eentje is bezig in het apparaat, de ander houdt de mensen in de gaten. Ik blijf even kijken. Altijd benieuwd wat er dan gebeurt. Het duurt twintig seconde, dan heeft hij me in de gaten. Ik bekijk zijn grijze baard, zijn forse buik, ik denk dat hij niet hard kan rennen, maar dat is een vooroordeel. Zijn er nog automaten waar baar geld in zit, of iets van waarde? Ik loop naar boven. Op een bank op het perron staat een blauwe brooddoos. Ik weet precies hoe zoiets gaat. Je wilt iets pakken uit je tas, de brooddoos zit in de weg, even eruit, naast je zetten, en dan komt de trein, het laatste wat je hebt gepakt stop je terug, haastig stap je in. Als je geluk hebt zie je tijdens het wegrijden je broodtrommel nog staan.
Categorie: blog
Straat
Een man met een grijze snor en grijze fijne krulletjes heeft links en rechts van zijn fietsstang een bundeltje buizen, type steigerpijp, gebonden. Een prima manier van vervoeren. Hij draagt een colbert, zo’n jasje dat misschien ooit hoorde bij een pak, maar nu niet meer. Die jasjes (boven een werkbroek, boven zomaar een pantalon van een andere kleur, over een trui, over een djellaba) zijn het uniform van mannen boven een bepaalde leeftijd die alles kunnen met zo’n net jasje: een uitlaat vervangen, een deur verven, een tuin schoffelen, een boodschap doen. Hij passeert, net als ik, de man met zwart haar en Aziatisch uiterlijk, die op het fietspad naast zijn sportfiets bezig is met snoertjes die zijn oren onder zijn sportshirt door in verbinding moeten stellen met een zwart apparaatje in het kleine zakje van zijn sportbroek. Knullen in fel oranje hangen het afval van de winkels – dat bij hun achterdeuren staat, daar waar de mensen die boodschappen nodig hebben, hun auto’s parkeren – aan de vuilniswagen. Op zijn flanken ‘Als de dag de nacht vraagt nog even te wachten luistert de nacht’ van Mustafa Stitou. Misschien is het net te fris voor alleen een t-shirt, de mensen op het metroperron denken er wisselend over, ik zie topjes en slippers, ik zie jassen en dichte schoenen, misschien kan het ook best.
Klanken
De dag begon met een harp. Barokke dansen (‘de wat deftigere,’ zei de harpiste, tevens winnares van het Prinses Christina Concours, na afloop) en flamengodansen (‘de wildere dans van de straat’) wisselden elkaar af. Toen wij klaar waren met klappen stelde de volwassen gastheer kinderlijke vragen. Ik weet niet goed waarom. Misschien omdat na de virtuositeit die we net uit de elfjarige vingers ons hart in hadden voelen rollen de zaal vol niet-kinderen slechts in verdriet kon verzinken over wat het allemaal door luiheid, gebrek aan doorzettingsvermogen en honderd andere redenen niet had bereikt. Het deerde de elfjarige, die na haar optreden om 9 uur ’s ochtends gewoon weer naar school moest, gelukkig niet. De dag eindigde met een iets oudere jongen met rossig stug haar waar nog nooit een lik gel in had gezeten, die bezit nam van de piano alsof hij ermee geboren was. Het was toen, onder die intense hamerslagen, dat ik dacht aan het echte begin van de dag. Ik pak mijn fiets, probeer ‘m zo zachtjes mogelijk door de gang naar buiten te rollen, maar de jongen die in het aangrenzende kamertje logeert heeft mij allang gehoord, roept slaperig mijn naam, zegt: ‘dag Liny, daaaag.’ Ik heb ook ‘daaag, lieve jongen’ geroepen naar dat opgekrulde warme lijf, en gezwaaid, maar ik heb mijn fiets niet neergezet, ben niet nog even naast hem door mijn knieën gegaan om over zijn hoofd te aaien, over dat stevige, korte haar en die duidelijke schedelvormen. Hij is niet zo knuffelig van zichzelf, met moeite krijg je een hand, maar die ochtend had hij het toegelaten, had zich misschien nog iets verder opgekruld.
Kracht
Ik had die ochtend nog vlakbij de blauwe regen gezeten, een boek gelezen, slechts twee, drie plekjes onthulden een vage schemering van wat zou komen. Toen gingen we even weg en in die vier uur afwezigheid had iemand met een toverstaf een teken gegeven en had alles zich geopend en was de hele tuin violet en dronken van de bloesem.
Cyclus
In de vijver ontdekte ik kikkerdril, R zag de kikkervisjes al zwemmen. Nu was het wachten op de merel die vorig jaar iedere dag kwam lunchen: drie tot vijf kikkervisjes per maaltijd, niet meer.
Verjaardag
Vandaag zou mijn moeder 84 zijn geworden. De vraag hoe het leven eruit zou hebben gezien als ze niet zo jong was gestorven, is een onmogelijke. Wel kijk ik altijd met extra belangstelling als er iemand uit (om en nabij) haar geboortejaar opduikt. De tv was de laatste weken gul: Arnold Heertje (twee jaar jonger), Jan Terlouw (een half jaar ouder), Cees Nooteboom (een jaar jonger). Vergeef me dat alleen de krasse, mooie en erudiete me opvallen. Herinneren is het invullen van de grote gaten tussen de spaarzame feiten.
Halfgeleider (3)
Ik was bezig met de belastingaangifte, toen er een berichtje terugkwam. Ja, hij was de zoon van de dienstkameraad. Die c/k kwestie was een foutje van de burgerlijke stand. Zijn moeder leefde nog, kraakhelder. We switchen van Facebook naar WhatsApp. Later, toen de belastingaangifte weg was en de brieven gescand en gemaild, voerden we een driegesprek, wij tweeën via de app, hij naast zijn moeder in haar keuken. Foto’s, brieven, herinneringen (hij: ‘de rups tractor bij jullie achter de schuur’; ik: ‘de mis ter gelegenheid van de zilveren bruiloft van jouw ouders, integratieles in eigen land’; zijn moeder, die de naam van mijn moeder noemt: ‘een mooie vrouw, heel proper ook’), alles ging met de snelheid van onze tikkende vingers heen en weer. In Nootebooms Allerzielen zeggen de alwetenden over de mensheid: ‘Jullie vermogen om in de tijd te bestaan is gering. Jullie vermogen om in de tijd te denken is onuitputtelijk.’ Semiconductors, daar deed hij dus iets mee. Halfgeleiders volgens Wikipedia. Machines voor chips voor computers, zei hij. Dat begreep ik. Die chips hadden we zojuist ten volle benut. De boot, de trein, de auto, het vliegtuig hadden het wachten op anwoord aanmerkelijk bekort. De chip die we inmiddels in onze broekzak hadden, op onze huid, leek het wachten overbodig te maken. Of we menselijkerwijs al zonder wachten, zonder adempauzes, zonder denkpauzes konden, betwijfelde ik. In een nieuwe Allerzielen zouden Nootebooms alwetenden daar ongetwijfeld het hunne van denken.