Water

R bukte met zijn iPad voor het luik onder de deurmat, ik zat met de rolmaat in de aanslag. R klapte het dekseltje van de watermeter open en tikte de meterstand in op de site van het waterbedrijf – zodat die niemand meer langs hoefde te sturen, langzaamaan deed de mens weer alles zelf –, ik mat de watervrije ruimte. 62 centimeter. Het waterpeil onder ons huis was flink gedaald. Straks zou het zonder pompen droog genoeg zijn om de mannen van de vloerisolatie uit te nodigen. 53 kubieke meter hadden we verbruikt. 53 duizend liter water in het afgelopen jaar, 145 liter per dag, 72,5 liter per persoon. In vergelijking met het Nederlands gemiddelde (119 liter per persoon per dag in 2013 volgens de site van Vitens) was het bescheiden, maar zet maar eens 145 literflessen op je keukenvloer, en dat iedere dag opnieuw. Een jaar eerder hadden we nog 57 kuub verbruikt, 156 liter per dag. Het ging de goede kant op. Al las ik op OneWorld.nl dat slechts 2 procent van het water dat Nederlanders gebruiken rechtstreeks uit de kraan komt. De overige 98 procent is verbruikt in de productie van voedsel, kleding en andere spullen: bijvoorbeeld 15 duizend liter water om 1 kilo rundvlees op onze tafels te krijgen, aldus datzelfde OneWorld. ‘Wist je trouwens,’ zei R later, ‘dat alle Nederlandse huizen in 2050 klimaatneutraal moeten zijn?’

Opleuken

hesseplaatsToen ik tussen de zijmuren van Albert Heijn en Gall&Gall liep hoorde ik een geluidsinstallatie. Iemand brulde ‘It’s now or never.’ Ik keek naar rechts, daar waar de rest van het winkelcentrum ligt, maar zag niks. Ik liep langs Albert Heijn richting de chinees en de visboer, het geluid nam toe, ik vermoedde een podium op de plek waar ’s winters de oliebollenkraam staat en begon nieuwsgierig te raken voor welke gelegenheid dit kabaal bedoeld was. Pal tegenover de visboer stond een man met witte baard, een schipperspet en schippersuniform naast een enorme geluidsinstallatie en met een microfoon voor zijn mond. Natuurlijk, de nieuwe haring was binnen. Bij de groentevrienden vroeg de groentedochter of ik de man met het theekarretje voor de Primera had gezien. Ik moest er over gestruikeld zijn, want ik had bij de sigarenboer net een krant gekocht waarvan de dame met de zwaarst doorrookte stem de bijlagen een kwartslag had gedraaid zodat ze de krant voor me kon vouwen. Het was allemaal ter gelegenheid van Vaderdag, zei de groentedochter. R kwam toevallig teruggelopen van een uitvaartdienst. Hij had de man van het theekarretje, allebei met de uitstraling van de sprookjes van Duizend-en-een-nacht, op de heenweg gesproken. De theeman dacht aanvankelijk dat hij was ingehuurd vanwege de ramadan. In een kraam voor de slager verkocht een man met Nieuw-Zeelands accent Nieuw-Zeelandse pasteitjes. We proefden van alle zes en kochten er drie.

Welwillenden

welwillendenDe vrouw die later naast R bleek te zitten, zei op de trap naar de grote zaal: ‘Het is altijd een goed teken als zich onder het theaterpubliek een acteur bevindt.’ De acteur, die ook cabaretier en presentator en DWDD-tafelheer is, bleek de stoel naast mij te hebben. Hij zei niks toen hij naast me ging zitten, ik negeerde hem even hard. Er waren omgekeerde hoofden, getik tegen armen, kijk, kijk. De stelling die de SS’er Max Auwe in het stuk De welwillenden (naar het boek van Jonathan Littell) ons voorhoudt is deze: in iedereen schuilt een moordenaar. Wie dat ontkent is arrogant. ‘Misschien,’ zegt hij, ‘groeit u op in een tijd waarin niemand uw vrouw en kinderen doodt en waarin de staat u niet vraagt andermans vrouwen en kinderen om te brengen. Dan heeft u geluk. Dat geluk had ik niet.’ Ik dacht aan de onlangs op zondagavond uitgezonden Vara-serie De pen en het zwaard waarin Fidan Ekiz journalisten opzoekt in landen waar nauwelijks of geen persvrijheid is. Journalisten die de helft jonger zijn dan ik vertellen Ekiz dat ze bereid zijn te sterven voor het brengen van de waarheid. Ik zal nooit beweren dat ik geen moordenaar kan zijn. Ik heb in bureaucratische organisaties bevelen uitgevoerd waarvan ik nu denk: waarom ging ik erin mee, waarom deed ik dat? Maar ik heb het gedaan. Wie geen moordenaar wil zijn, moet bereid zijn te sterven. Ben ik bereid ergens voor te sterven? Ook die vraag hangt af van de tijd. De Oostenrijkse schrijver Stefan Zweig, geboren in 1881, maakte twee wereldoorlogen mee, verloor zijn land, zijn thuis, zijn wereld van beschaving. Over de generatie van zijn ouders en grootouders schreef hij in De wereld van gisteren: ‘Ze heeft het beter getroffen […], ze heeft stil, lijnrecht en duidelijk haar leven van het ene einde tot het andere kunnen leven.’ Toch weet hij niet of hij ze er om benijd. ‘Want hoe ver hebben ze daarmee niet voortgesuft van alle echte bitterheid, van de grillen en machten van het noodlot […] Hoe weinig hebben ze […] geweten dat leven ook buitensporig en spannend kan zijn […], dat elke nieuwe dag ons leven kan vernietigen. Zelfs in hun donkerste nachten konden ze niet dromen hoe gevaarlijk de mens kan worden, maar net zo min hoeveel kracht hij heeft om gevaren te overleven en beproevingen te overwinnen.’ Over zijn eigen generatie schreef hij: ‘Lijdend en vol lust hebben wij ver boven ons kleine bestaan uit tijd en geschiedenis beleefd, terwijl zij zich begrensden.’ Heroïsch is het evenwel niet. Op de vlucht voor het nazi-regime pleegt Zweig in 1942 in Brazilië zelfmoord.

Emmen

atlas2016Het was de dag dat Emmen weer onderaan eindigde en Amsterdam bovenaan. En dat alle journalisten weer naar Emmen afreisden en dat Emmenaren mochten vertellen hoe leuk ze Emmen vonden en dat die onderzoekers ‘die natuurlijk allemaal in de Randstad wonen’ er niks van begrepen. In de marge mocht een enkeling nog iets zeggen over de hoge werkloosheid en de treurnis van sommige Emmense wijken waar vrijwel niemand werkte. Zondag zou ik op de radio Bjorn Soenens horen, hoofdredacteur van het Journaal in België. ‘Feiten en statistieken,’ zei hij, ‘dat moeten journalisten brengen. Geen meninkjes en gevoelens. Met dat laatste dragen ze bij aan een verstoord beeld van de werkelijkheid.’ Inderdaad verzuimden de meeste berichten over de nieuwste Atlas voor Gemeenten om uit te leggen wat de definitie van ‘aantrekkelijke stad’ is en dat de Atlas niet zomaar een enquête of beauty contest is. De Atlas-onderzoekers kijken naar wat mensen feitelijk doen. Waar mensen graag wonen, zie je bevolkingstoename en stijgende huizenprijzen. Dat kun je gewoon meten. Dat kijk je of dat kunt verklaren. Er is een zeer sterke relatie tussen de beschikbaarheid én bereikbaarheid van banen en de plek waar mensen graag wonen. In gebieden waar veel banen voorhanden zijn én binnen acceptabele reistijd bereikbaar, zie je een voorkeur voor steden met een historische binnenstad, goede culturele voorzieningen, een groen buitengebied onder handbereik (dat was nog niet zo lang geleden anders, toen die binnensteden nog vies en onveilig waren en er weinig geld was voor de historische rijkdom van de binnenstad; beleid helpt dus). Ik sprak een van de onderzoekers. Hij had in Maastricht gestudeerd, woonde nu in Utrecht, werkte in Rotterdam, zijn vriendin werkte in Gouda. ‘Op één na is niemand van mijn studiegenoten in Maastricht gebleven, iedereen is teruggegaan naar de Randstad.’ Diezelfde berichten hoor ik over Groningen. Door een toeristische bril kun je Maastricht en Groningen geen onaantrekkelijke steden noemen. En toch trekken jonge mensen er na hun studie massaal weg, omdat mensen in het dagelijks leven geen toeristen zijn, maar werk nodig hebben om van te leven. Bovendien kijken mensen naar de kansenrijkdom: één baan is niet meer genoeg op de markt van flexcontracten, startups, die het ene jaar beloftevol zijn en het volgende jaar ter ziele, en faillissementen die we een kwart eeuw geleden voor onmogelijk hielden. Je kiest een strategische woonplek daar waar de banenvijver rijk is voor zowel jou als je parner. Dat je huis duur en klein is, dat je nauwelijks naar een beter huis kunt verhuizen omdat het onbetaalbaar is, dat je voor dat geld in Emmen twee of drie keer zoveel vierkante meters kunt krijgen, neem je voor lief. Dat hadden journalisten eruit moeten pikken. Ze hadden gewoon hun gezellige straatinterviewtjes kunnen doen door in willekeurige plaatsen mensen te vragen: zou u naar Emmen willen verhuizen? Misschien was er zelfs tijd geweest voor de vervolgvraag: ‘waarom dan niet?’

Parijs

treinOp Schiphol stap ik uit. Over tien minuten een volgende trein die me op de rand van de Beemster zal brengen. Altijd even de neiging naar boven te lopen, mijn hand in mijn rugzak te steken om mijn paspoort te voelen en dan op het eerste het beste vliegtuig te stappen. Een jongeman vraagt in het Engels of deze trein naar Sloterdijk gaat, hij maakt aanstalten in te stappen. ‘Nee,’ zeg ik, ‘de volgende.’ Als de trein weg is, komen nieuwe, net gelande toeristen met hun grote koffers op wielen aan mij vragen welke trein naar Amsterdam Centraal gaat. Ik snap dat ze me niet helemaal geloven als ik zeg: de trein naar Lelystad Centrum, of, de trein naar Amersfoort Vathorst. En dan wijs ik ze op de kleinere letters onder de eindbestemming, waar in verspringende toestand alle tussenstations verschijnen. Niets zo belangrijk in den vreemde als zekerheid. Hoe moeilijk is het trouwens om naast de gebruikelijke vertrekschermen een scherm te hangen met een groot bord erboven ‘Trains to Amsterdam Central Station’ waarop alleen de treinen verschijnen die Amsterdam Centraal aandoen? De jongen die naar Sloterdijk moet eet een broodje. Mijn trein komt. ‘Sloterdijk,’ roep ik. Hij pakt zijn koffer, een rugzak, het broodje klemt hij tussen zijn tanden. Op het bordes zegt hij dat hij zijn vlucht naar Parijs heeft gemist, dat hij net een internationale bus heeft geboekt en die vertrekt over twintig minuten van Sloterdijk. Ik zal het zelf een keer moeten meemaken om te snappen hoe je je vlucht kunt missen. Ik ga zitten, zoek op mijn telefoon op internationale bussen en Sloterdijk. Ik loop naar hem toe. ‘Met welke busmaatschappij ga je?’ Ik zeg dat hij de bordjes met uitgang Voorplein moet volgen. Hij vraagt hoe je dat schrijft, Voorplein, ik laat het hem zien. ‘Je hebt tien minuten overstaptijd,’ zeg ik. ‘Als ik de bus haal, heb ik dat helemaal aan u te danken,’ zegt hij. Net voor Sloterdijk begint een oude baas met lange witte haren, een rare stand van de mond en een plastic Albert Heijn-tas tegen me te praten. Misschien heeft hij ook een vraag. Maar hij vloekt alleen maar.

Aardbei

aardbeienTussen de buien door plukte ik de eerste aardbeien, vier stuks. Precies een jaar geleden kocht ik groen net. Toen waren de eerste vier aardbeien voor de vogels geweest en at ik de vijfde aardbei uit eigen tuin op 16 juni. De zomerkoninkjes van dit jaar smaakten zoals de aardbeien die ik plukte toen ik klein was.

Hoop

Ik zag haar voor de vierde keer. Ik probeerde mij voor te stellen hoe het voelt. Je bent een tiener, zestien, zeventien, je verlaat je ouders, je oma, je broer, je zus, iedereen die je kent. Zoals alle tieners ben je vol hoop, je gaat deze zekere ellende en onderdrukking achter je laten en je gaat een betere toekomst tegemoet. Via wie weet wat voor ontberingen met smokkelaars en via een land waar je ook niet veilig bent, kom je hier, en na een korte of lange, makkelijke of moeizame procedure krijg je een status en een reisdocument, geldig voor alle landen, behalve voor het land waar je geboren bent en waar iedereen woont die je dierbaar is. Je gaat die moeilijke taal leren, je bent op een leeftijd dat de wereld nog aan je voeten ligt, maar je kunt nog niet werken, want die taal, je kunt nog geen beroepsopleiding doen, want die taal. En in die groeiende ledigheid van wachten op examenresultaten groeit het besef, moet het besef groeien dat als je oma ziek wordt, je niet naar haar toe kunt, dat zij misschien wel nooit meer je haren zal vlechten en jij de warmte van haar huid nooit meer zal voelen. En je ouders, je spreekt ze zo vaak als kan via een niet altijd even goede telefoonlijn (van Skype is geen sprake, internet is er alleen in de steden, en dan nog met een zeer onzekere verbinding) maar zal je ze ooit nog terugzien? Zullen zij ooit nog jouw wangen strelen en zal jij ooit nog hun voorhoofd kunnen kussen? Toch lacht ze ook. Af en toe.