Mijmeringen

In de zomer van 1914 was mijn vaders moeder 26 jaar oud, mijn vaders vader 38. Ze waren nog geen jaar getrouwd, mijn oma was zwanger van een tweeling.

Op mijn middelbare school werd de Eerste Wereldoorlog uitgebreid behandeld. We leerden over de rol van toeval: een aanslag op aartshertog Frans Ferdinand, troonopvolger van de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije, die op 28 juni 1914 op bezoek was in Sarajevo, mislukte aanvankelijk. Een vriend van Gavrilo Princip schoot op de verkeerde auto. Daarna verdwaalde de chauffeur van Frans Ferdinand, stuurde de auto door een straat waar Princip, nog teleurgesteld over de mislukte aanslag, net een broodjeszaak uitliep. Hij pakte zijn pistool en schoot.

We leerden over kettingreacties. Oostenrijk-Hongarije eiste dat Servië de aanslag ging onderzoeken, maar Servië weigerde en begon in plaats daarvan zijn leger klaar te maken, waarop Oostenrijk-Hongarije Servië de oorlog verklaarde. Rusland steunde Servië en keerde zich daarmee tegen Oostenrijk-Hongarije. Duitsland was juist bevriend met Oostenrijk-Hongarije en verklaarde daarom Rusland de oorlog. Frankrijk had een verbond met Rusland en begon zich ook te roeren, maar leek geen trek in oorlog te hebben.

En we leerden over de rol van logistiek. We kregen een apart boekwerkje met de originele teksten van het Schlieffenplan, het Duitse plan dat uitging van een oorlog op twee fronten, in het westen met Frankrijk, in het oosten met Rusland. Duitsland wist dat het niet sterk genoeg was om een oorlog op twee fronten vol te houden, en dus kwam het plan om met een snelle overrompeling de Fransen uit te schakelen om daarna de handen vrij te hebben voor dat andere front in het oosten. Onder het plan lagen tientallen aannames: dat Duitsland makkelijk via het neutrale België en Nederland de Fransen via het noorden zou kunnen verrassen; dat Rusland minstens zes weken nodig zou hebben om te mobiliseren; dat het niet nodig zou zijn om veel manschappen in Frankrijk achter te laten voor een bezetting; dat alle manschappen en materieel na zes weken westfront volgens een strakke dienstregeling massaal naar het oosten konden worden verplaatst.

Niemand had rekening gehouden met zoiets toevalligs als een aanslag in Sarajevo van een stel vrijheidsstrijders, die via een paar vallende dominostenen Duitsland ertoe bracht Rusland de oorlog te verklaren. Maar Duitsland had geen plan waarin het alleen oorlog voerde met Rusland. En het was onmogelijk om op zo’n korte termijn de uiterst gedetailleerde plannen om te gooien en de treinen eerst (of alleen) naar het oostfront, naar Rusland, te sturen. Yuval Noah Harari, auteur van de bestseller Sapiens, toonde het afgelopen december in het programma Wintergasten met een fragment uit Game of Thrones aan. Daarin verschijnt out of the blue een gigantische leger in een desolaat ijskoud landschap om een stel anarchisten te overmeesteren. Dat kan dus niet, zei Harari. Filmmakers en complotdenkers onderschatten volgens hem vaak de enorme logistieke inspanningen die een oorlog (of een aanval op de hele wereldbevolking) vergt.

Ook in 1914 was de werkelijkheid een stuk rommeliger en weerbarstiger dan Duitslands strakke oorlogsscenario. Frankrijk maakte geen aanstalten zich in een eventuele oorlog te mengen. De super beweeglijke oorlog die de Duitsers voor ogen hadden vereiste snelle communicatie, maar telefonie over de landsgrenzen heen stelde in 1914 nog weinig voor, net als telegrafie. Ook hadden de militairen er geen rekening mee gehouden dat België en heel wat andere landen nogal woest werden over de Duitse inval van het neutrale België. Het wegen- en spoorwegnet van België en Noord-Frankrijk bleek veel te beperkt voor snelle troepenverplaatsingen. En ook al bracht Duitsland het Franse leger aanzienlijke verliezen toe, het had geen rekening gehouden met het aanhoudende en hevige verzet. Tot slot was ook de inschatting dat Rusland zes weken nodig zou hebben voor mobilisatie niet juist, Rusland had een groot staand leger paraat aan de westgrens.

Op 4 augustus 1914 verklaarde Duitsland Frankrijk de oorlog en ging het los. Vier jaar lang.

Een maand later beviel mijn oma en werden mijn oom en tante geboren.

Op de middelbare school, tijdens al dat leren over de Eerste Wereldoorlog, wetende tot welke verschrikkingen het geleid had, en met die voortdurende vraag of en hoe dit voorkomen had kunnen worden, vroeg ik me regelmatig af hoe mijn grootouders dit beleefd hadden. Hadden ze het zien aankomen? Wat wisten ze? Hoe werkt zoiets?

Leek het een beetje op wat ik gisterenavond nog dacht? En op wat ik nu, donderdagochtend 24 februari 2022, niet meer denk?

Zonkracht

Ik zit boven in huis waar de zon het eerste binnenvalt en het langste blijft. De zon is zo sterk dat ik mijn vest uitdoe. Op mijn laptop open ik de nieuwsbrief van Gardener’s World, het is nu de hoogste tijd voor het weghalen van herfstblad uit de vijver, lees ik. Zondag zei een man op de Fenolijn van Vroege Vogels dat hij al een salamander had aangetroffen in zijn vijver. Ja, het is de hoogste tijd.

Als de zon haar warmte ook de achtertuin inwerpt, ga ik naar buiten. Vanonder het terras pak ik een rijf en een schepnet. Het is een lekkere klus. Ik haal de bakken met waterplanten uit het water, knip de uitgebloeide bladeren en bloemen weg, ga dan met de rijf door het water. Het opgedregde blad gooi ik in de uiterste hoek van de tuin achter de yucca’s in de hoop dat de wind ze daar niet meer achter vandaag krijgt om terug naar de vijver te blazen. Geen keer springen er padden of salamandertjes of winterslapende kikkers uit de bladerdrap.

Het is de eerste dag dit jaar dat we de verwarming niet aanzetten.

Appeltjes voor de dorst

In de tweede helft van de Middeleeuwen ontstond langzaamaan het beroep van bakker, schrijft de Taalkalender van Onze Taal afgelopen dinsdag. Er wordt een boek uit 1845 aangehaald: J. Pietersz’ Natuer- en kunstboek voor jonge lieden en huisgezinnen, ter verspreiding en vermeerdering van nuttige kennis. Kijk, dat is nog eens duidelijke titel. Er is een opsomming van de soorten bakkers die de samenleving op dat moment kent: koekenbakkers die het meel ‘met honing en kruideryen vermengen’; beschuitbakkers, die kleine, al gebakken broodjes in dunne sneedjes snijden en dan nog eens bakken; banket- of pasteibakkers die het meel ‘met boter, suiker, eijeren en confituren mengen, en er dan allerlei soorten van gebak van maken, dat wel smakelyk, maar voor de gezondheid nadeelig is’; suikerbakkers die ‘allerhande figuren van suiker’ maken en die van allerlei kleuren voorzien ‘die somtyds schadelyk voor de gezondheid zyn’; wafelbakkers die ‘hun deeg tusschen twee yzers knypen’; broedertjes- of poffertjesbakkers, enzovoorts.

En dan zijn er natuurlijk de broodbakkers. Daarover schrijft de auteur dat zij onder de klasse der bakkers ‘voorzeker de byzonderste en ook de minst ontbeerlykste’ zijn.

Ik knik instemmend, met inmiddels ruim een jaar bekwaming in de broodbakkerij in de vingers. Een vriendin met ondernemersgeest die regelmatig mijn baksels op film te zien krijgt en er ook een aantal in het echt geproefd heeft, schreef dat ik zo toch maar mooi een appeltje voor de dorst achter de hand heb, mocht op mijn oude dag de nood nog eens aan de man komen. Broodverkoop! Zelf wordt ze de laatste tijd nogal gekweld door allerhande zorgen over haar oude dag.

Volgende maand begin ik aan een basiscursus flora. Niet alleen om heel veel meer te gaan zien tijdens mijn wandelingen in het verwilderde poldertje, langs de rivier en in het hoge en lage bos hier vlakbij, maar ook om wilde eetbare planten te vinden.

De ondernemende vriendin zal instemmend knikken over de kansen die ook dit ooit zal kunnen bieden.

Werk

Misschien is wel een van de belangrijkste functies van werk – om het even welk werk, als het maar af moet, een deadline heeft, en afmat – dat het voor een aanzienlijk aantal uren van de dag het hoofd afhoudt van zorgen maken over het welzijn van een dierbare waarvan de oplossing buiten de macht van zowel de dierbare als de werker ligt. Dan zijn zelfs overuren welkom.

Bij afwezigheid van dergelijk werk kan alleen een nog grotere zorg of ramp uitkomst bieden.

Bij en af

22 mei 1980 – kascheque 500 gulden

14 juli 1980 – Wehkamp 39,95 gulden

21 juli 1980 – kascheque 500 gulden

2 september 1980 – kascheque 500 gulden

23 september 1980 – Marion jaarabonnement verlenging 44,40 gulden

3 oktober 1980 – kascheque 500 gulden

29 oktober 1980 – kascheque 500 gulden

10 november 1980 – motorrijtuigenbelasting (voor een heel jaar) 293 gulden

2 december 1980 – kascheque 500 gulden

14 januari 1981 – kascheque 500 gulden

25 februari 1981 – kascheque 500 gulden

11 maart 1981 – storting 1000 gulden

3 juni 1981 – kascheque 500 gulden

3 juni 1981 – kascheque 500 gulden

5 augustus 1981 – storting 1000 gulden

14 augustus 1981 – Gereformeerde Zendingsbond jaarcontributie 10 gulden

26 augustus 1981 – kascheque 400 gulden

17 september 1981 – kascheque 500 gulden

26 oktober 1981 – motorrijtuigenbelasting (voor een heel jaar) 300 gulden

26 oktober 1981 – Marion jaarabonnement verlenging 49 gulden

30 oktober 1981 – kascheque 300 gulden

2 december 1981 – ontvangen van Schoolfonds: onkostenvergoeding voorlichtingsavond H**** 50 gulden

18 november 1981 – Wehkamp 159,50 gulden

23 november 1981 – kascheque 500 gulden

3 december 1981 – kascheque 300 gulden

23 december 1981 – bijdrage oudercommissie cursus 1981-1982 15 gulden

24 februari 1982 – Evangelische Omroep 48 gulden

05 maart 1982 – kascheque 500 gulden

13 april 1982 – kascheque 500 gulden

Kascheques waren geldopnames op het postkantoor. Mijn moeder, want om haar girorekening gaat het hier – mijn vader heeft de kartonnen strookjes van haar laatste opnames en stortingen met een touwtje bij elkaar gebonden en in een zachtgroene envelop van de Postgiro Rijkspostspaarbank bewaard –, nam in twee jaar tijd 8000 gulden op. Omgerekend naar nu – wat je makkelijk kunt doen met een omrekeninstrumentje op de site van het CBS (prijzen toen en nu) – is dat 343 euro per maand. Daarmee betaalde ze in de supermarkt, op de markt, aan de melkboer die aan de deur kwam, aan de collectant, bij Hans Textiel voor een paar nieuwe onderbroeken en sokken, zakgeld aan mijn zus, klusjesgeld aan mijn broer en mij.

De Marion, een blad voor zelfmaakmode, werd in een jaar tijd tien procent duurder.

De 300 gulden motorrijtuigenbelasting voor de witte Kever zou, omgerekend met datzelfde CBS-instrumentje, nu 308 euro zijn. Voor de Suzuki Alto betaalt R op dit moment 252 euro.

Mijn zus gaf voorlichting over de Kunstacademie op haar oude middelbare school, tevens de school waarop ik net was begonnen, en ontving daarvoor het best mooie bedrag van 50 gulden.

De 15 gulden die mijn moeder aan de oudercommissie van mijn middelbare school betaalde, moet de bijdrage zijn geweest voor de cursus ‘wiskunde voor ouders’. Die cursus was in het leven geroepen omdat de wiskunde die mijn klasgenoten en ik kregen anders was dan vroeger (al betwijfel ik of mijn moeder in de paar middelbare schooljaren die zij direct na de oorlog nog mocht volgen, ooit wiskunde heeft gehad). Het idee was dat ouders op deze manier hun kinderen konden helpen bij het maken van hun huiswerk.

Ik denk dat mijn moeder die cursus deed omdat ze het gewoon leuk vond.

Niet opruimen (9)

Een kaart van Nederland op A1-formaat, schaal 1 op 475.000. Een jaartal ontbreekt, dat is een euvel van veel kaarten. Maar er zijn aanwijzingen. ‘Het doel van de kaart is,’ staat onderaan, ‘om het opstellen van reisplannen in eigen land gemakkelijk te maken.’ Er wordt gemikt op ‘zoowel de wandelaar, de wielrijder, kampeerder als de watertoerist [en] hen die nog studeeren.’ Zoowel en studeeren worden nog met een dubbele o en e geschreven. Volgens de site van Onze Taal werden die verdubbelregels tussen 1934 (in het onderwijs) en 1946 (in de rest van Nederland) afgeschaft.

Een nauwkeurigere aanwijzing is de Afsluitdijk: die was klaar in 1932 en staat op de kaart, net als de uitkijktoren die in 1933 werd gebouwd op de plek waar de dijk gesloten werd. Maar Urk is nog een eiland midden in het IJsselmeer, even ver van Enkhuizen als van Vollenhove. Wel zijn, met rechte blauwe lijnen, de contouren voor de Zuiderzeewerken ingetekend: de Markerwaard, de Flevopolder en de Noordoostpolder, maar van een dijk tussen Lemmer en Urk die in 1939 het einde van Urk als eiland betekende, is nog niks te zien. Dat dateert de kaart ergens tussen 1933 en 1939.

Zeg ik dat goed? Behalve spoorwegen komen er op de kaart geen wegen voor. ‘Dit zou de kaart onduidelijk maken,’ schrijven de makers. Een ware zin. Al die wegen vernauwen onze blik en versperren onze gedachten. Maar nee, als iets land is, ook al is het zo dun als een dijk, dan is dat in wit aangegeven.

O ja, de kaart is van KING, van de pepermunt. Linksboven, in de zee naast Texel, staat het beeldmerk, en helemaal onderaan de kaart staat de naam van ‘Fa. Tonnema & Cie – Sneek – Fabrikanten van KING-pepermunt, Toci-Caramels, Italiano, Drops, enz.’ Italiano, dat ken ik nog. Er was één tante van wie ik vaak zo’n rol kreeg. Het was een gek dropsnoepje, vanwege dat zachte en die bruine kleur. Drop was in de regel zwart en hard. Wikipedia schrijft dat de suikerwerkfabriek Tonnema in 1902 werd opgericht. Aanvankelijk maakte het pepermunt voor diverse afnemers, maar in 1922 werd het eigen merk gedeponeerd: KING, Kwaliteit In Niets Geëvenaard. Pepermunt gold als een medicinale remedie tegen kriebelhoest of droge mond. Dokter Van Hamel Roos, apotheker en analist te Amsterdam, controleerde de kwaliteit enkele keren per jaar. Door een wettelijk verbod moest het predicaat ‘medicinaal’ van de verpakking, maar het gezicht van dokter van Hamel Roos bleef. Ook op deze kaart staat zijn gezicht.

Langs de kust staan bij de badplaatsen symbolen voor ‘strandgenoegens’: twee in zee spelende mensen, twee ouderwetse hoge strandstoelen, daar waar het veilig wordt geacht ook een borstcrawlende zwemmer. Verder is het land bezaaid met symbolen van kastelen, kerken, molens, verdedigingswerken, uitkijktorens, mensen in klederdracht, bomen, wandelende jongelui met een rugzak en een wandelstok ten teken van een jeugdherberg, twee kinderen op een wip op de plek van een speeltuin. Verder klompen, schoenen, schietspoelen van weefgetouwen, koeien en andere tekenen van ‘industrieën welke zich zonder uitzondering voor een bezoek leenen’.

Zo zag Nederland eruit toen mijn ouders klein waren en mijn grootouders in de bloei van hun leven. Deze kaart gaat niet weg maar ga ik ophangen. Naast de kaart die een goede vriend maakte van Nederland verdeeld in 57 gemeenten.

Hadden we niet ooit A1 posterlijsten? Ja, die hadden we. Die heb ik in een vorige opruimronde naar de kringloop gebracht. Daar maar weer even kijken.

Druktemeting

Iedere week pak ik op donderdagochtend de fiets voor een ritje van een minuut of vijf naar de crossfitbox. Ik passeer een groot kruispunt met verkeerslichten. Er komen drie wegen bij elkaar: de noordoostelijke ader stroomt van en naar een woonwijk met de omvang van een heel groot dorp, de noordwestelijke ader gaat naar een andere woonwijk met een inwonertal gelijk aan dat van een kleine middelgrote gemeente; de zuidelijke tak leidt naar een drukke snelweg, als je daar onderdoor gaat rijd je een middelgrote gemeente binnen die zo oud is als de weg naar Kralingen.

Het is, kortom, een kruispunt waar je als fietser niet graag komt, en al helemaal niet graag stilstaat.

Toen de sportscholen na de eerste lockdown weer open mochten en ik mijn ritjes hervatte, was het er niet zo erg. Er waren nauwelijks auto’s en ik hoefde met mijn vinger niet meer op de knop van het fietserslicht te drukken. De rode letters ‘Wacht’ op de knop lichtten vanzelf op. Ik meen zelfs te herinneren dat er ochtenden waren waarop de verkeerslichten oranje knipperden, alsof het nacht was.

Gisteren stond ik weer stil voor het verkeerslicht. Het was tien voor negen. Midden op het kruispunt staat een hoge paal met daarop een klok en reclame. Het is bijna altijd tien voor negen als ik hier passeer. De rijen voor de verkeerslichten waren op alle drie de aders lang en dik, zo lang en dik als ik ze twee jaar niet gezien had. Misschien zelfs langer en dikker dan ik ooit gezien had. In geen enkele auto zat meer dan één persoon, ook al zo’n pre-coronabeeld.

Maar de knop voor het fietserslicht hoefde ik nog altijd niet zelf in te drukken. Dat had corona gebracht. Net als: veel meer witte auto’s tussen alle grijstinten. Zag ik dat goed?