De eerste keer in mijn leven dat ik automatisering zag was in de bibliotheek. Ik was een jaar of tien en ik was gewend dat er voorin een boek een losse kaart zat en een geplakt blaadje. Leende ik een boek, dan nam de bibliotheekmedewerker de kaart uit het boek, schreef daarop mijn naam onder de namen van de vorige leners en borg de kaart op in een bakje met allemaal kaarten. Op het geplakte blaadje stempelde de medewerker de inleverdatum.
Op een dag verdwenen de kaarten uit de boeken. Achterin de boeken zaten nu geplakte stroken met daarin rondjes van een millimeter dik waarover ik graag mijn vingers liet gaan, als een soort braille. Ook in het geplastificeerde lenerspasje dat ik kreeg zaten zulke rondjes. Op de uitleentafel kwam een grote bruine lessenaar. Wilde ik boeken lenen dan gaf ik die aan de medewerker die ze een voor een over de donkerbruine lessenaar schoof. Er zat in de onderste hoek iets metalig dat vanzelf in de lessenaar zakte zodra het boek eraan kwam. Zakte het niet, dan was er iets aan de hand. Ook mijn pasje ging over die lessenaar. Ik begreep dat in die rondjes informatie zat over het boek en over mij en dat onder die lessenaar iets zat dat die rondjes kon ‘lezen’. Tegelijkertijd begreep ik niks.
Ik dacht aan deze geschiedenis toen ik onlangs weer in de bibliotheek was en daar een boek inleverde. Er zaten geen zichtbare rondjes meer achterin het boek, maar nog altijd werd er geschoven, niet meer door een medewerker maar door mijzelf. En er was nu een scherm, daarop tikte ik aan dat ik een boek wilde inleveren. Vervolgens schoof ik de roman Oer van Olga Tokarczuk over het tafelblad voor het computerscherm. Ook nieuw was de stem die uit de tafel opsteeg en vertelde dat het boek gereserveerd was. Wilde ik het in de brievenbus doen? De brievenbus was een flinke gleuf in de tafel met daaronder een bak. Was een boek niet gereserveerd dan mocht het op de grote kar naast de tafel.
Zelf had ik ook een boek gereserveerd en dan stond nu voor me klaar in de naastgelegen kast. Met de reisverhalen van de Japanse haiku-dichter Basho liep ik naar de uitleencomputer. Ik opende mijn portemonnee en zocht naar mijn pasje. Geen pasje. Ik pakte de hele stapel pasjes uit mijn portemonnee en liet ze als speelkaarten door mijn hand gaan. Geen pasje. Ik dacht aan die twee keer tijdens de vakantie dat mijn pasjes uit mijn portemonnee waren gevallen.
Ik liep naar de balie. Ik vroeg een mevrouw wat ik moest doen als ik mijn pasje kwijt was. ‘Oei,’ zei ze. Ik moest in ieder geval mijn pasje blokkeren. Of laten blokkeren, zij kon het ook voor me doen. En dan kon ik een nieuw pasje laten maken. ‘Maar,’ zei ze, ‘dat kost wel geld.’ Ze dempte haar stem. ‘4 euro. Denkt u dat u het nog ergens kunt vinden?’ Ik zei dat ik thuis nog even ging zoeken. Ze wees naar het boek in mijn hand. Wilde ik dat lenen? Dat kon zij wel even voor me doen.
Thuis vond ik niks. Een paar dagen later wandelde ik weer naar de bibliotheek. Een andere vrouw zat aan de balie. Wilde ze mijn pasje blokkeren en een nieuwe maken? Het was zo gepiept. Zij leek geen moeite te hebben met de 4 euro. Ze zei alleen dat ik bij de betaalzuil kon betalen. Daarna kon ik Cervantes’ De vernuftige edelman Don Quichot van La Mancha en nog twee aangevraagde boeken bij de uitleenbalie over de tafel schuiven.
’s Avonds kwam iemand acht meter aanvoerbuis van het Gardena Micro-Drip-Systeem ophalen dat ik op Marktplaats te koop had gezet. Hij betaalde 3 euro.
Daarna begon ik te lezen in Cervantes.