Plotseling zijn ze terug: de vinken. Het zijn er zeker vijf, zes. Ze landen op en rond de voedertafel die dit jaar op het terras staat onder de lage tuintafel. De merel was de eerste die de voedertafel ontdekte. De roodborst, heggenmussen en de tortels volgden. Koolmezen en pimpelmezen bezoeken vooral de vogelvoersilo die aan de laagste tak van de amberboom hangt. De voerplekken zijn dit jaar dichter bij het glas waarachter R en ik bewegen, omdat de tuin dit jaar anders is. Het maakt de vogels niet uit. De merel is nog steeds een goede tuinhulp, hij zoekt tussen de houtsnippers naar voedsel waarbij zijn snavel als een kleine hark werkt. Ook de heggenmussen en vinken scharrelen en pikken op en tussen de houtsnippers en onder de herfstbladeren. Een ekster vliegt over, hoger in de lucht een zwerm kauwen in zo’n kunstige achtcirkelige formatie.
Gewoon stil blijven zitten, dan verschijnt iedereen ten tonele. De grote bonte specht! Op de schutting links. Straks komen aan die kant nieuwe buren. Ik zag haar nog niet aan de pindakaaspothouder hangen zoals de grote bonte spechten vorig seizoen deden. Misschien is de pot te ver leeg, kan ze er ondanks haar atletische lichaam en haar lange snavel niet bij. In de ondiepe delen van de vijver badderen een tortel en een koolmees. Dan: een blauwe reiger. Als een standbeeld staat ie op de rand van de schutting rechts, de schutting die we delen met de buurman die een tijd weg was maar nu weer terug. Toen hij weg was maakte ik af en toe een praatje met een van zijn dochters die het huis in en uit vlogen om spullen te halen. Ze hebben het niet gezegd dat hij terug is, maar soms hoor ik zijn genies zoals alleen hij kan niezen, of het journaal op een volume waarvoor gehoorapparaten niet nodig zijn.
De reiger loert naar de vijver. Ik sta op, maak de anti-diefstalstang los, draai de sleutel van de schuifpui open, schuif de pui een klein beetje open. Dat is genoeg.