Of ik mijn mond open kon doen, vroeg A. A is niet mijn tandarts, maar mijn cellojuf. Ik deed mijn lippen van elkaar en liet mijn onderkaak zakken. A zei dat ze mijn tanden wilde zien. Ik voegde een kiespijnlach toe waardoor mijn lippen opkrulden. Eigenlijk vroeg ze me of ik wilde stoppen met het verpulveren van het porselein in mijn mond. Eigenlijk vroeg ze me of ik kon ontspannen.
Ik dacht aan de filmpjes die ik tijdens de eerste lockdown van mijn cellospel had gemaakt. Hoe ik met ongeloof had gekeken naar de peilloze ernst van mijn voorhoofd, de waanzinnige trekken van mijn mond, mijn wijd opengesperde ogen op het randje van uit de kassen vallen, alsof ik buiten beeld gefolterd werd.
Met open mond, vooral: met mijn aandacht bij het open houden van die mond, speelde ik An Afternoon Sleep opnieuw. Mijn hand sprong vanzelf naar de vierde positie en kwam ook weer loepzuiver terug. ‘Je hand weet allang wat die moet doen,’ zei A, ‘het is je hoofd die denkt dat het moeilijk gaat worden die de boel in de war gooit.’
Nu oefen ik thuis met open mond. Met enige aarzeling: wat als het straks zonder open mond niet meer lukt?