Test

R had een paar dagen vakantie en al een paar dagen een gevoelige klier die steeds verder opzwol. Hij stond voor de badkamerspiegel en scheen met de zaklamp van zijn telefoon in zijn keel. ‘Erg rood,’ zei hij, ‘gele puntjes op de amandelen.’ Als kind had hij ieder jaar een keel/amandelontsteking, vertelde hij, altijd rond de verjaardag van zijn moeder op 11 november. Tot de huisarts zei: ‘Als je het nog een keer krijgt, gaan je amandelen eruit.’ Toen was het over met het jaarlijkse festijn. ‘Moet ik daar nu ook mee dreigen?’ vroeg ik.

Omdat R maandag weer mensen gaat zien, besloot hij te bellen voor een coronatest. Het was twee uur ’s middags. Een aardige jonge vrouw stond hem te woord. Er moesten eerst veel vragen worden gesteld en beantwoord, gegevens worden genoteerd, de precieze klachten, bsn-nummer. Toen kwam het moment van het maken van de afspraak. R zei dat er hier vlakbij een testlocatie is. We hadden de witte tent achter de twee ROC’s tegenover het station gezien vanuit de trein, vijf minuutjes fietsen van ons huis. Inderdaad, zei de vrouw, op de Koperstraat, maar zei ze, eerst maar eens zien of daar plek is. R zei dat hij altijd geluk had. De vrouw zei dat hij inderdaad geluk had: er was een plekje om kwart voor vier.

Na dat telefoontje mocht hij niemand meer in huis ontvangen en niet meer het huis uit, nou ja, alleen nog voor die test. En hij mocht alvast nadenken over met wie hij de afgelopen dagen meer dan een kwartier in dezelfde ruimte was geweest. Over huisgenoten had de vrouw niks gezegd, maar op internet las R dat we vanaf nu anderhalve meter afstand moesten houden. ‘We denken voortdurend Mark Rutte tussen ons in,’ zei ik. Toen hij vertrok naar de testlocatie zwaaide hij vanaf de trap terwijl ik vijf meter verderop bij het aanrecht stond.

Terwijl R met de auto op weg was naar de witte tent en het lange wattenstaafje, wandelde ik naar de groentevrienden. Ik stapte naar binnen met een mondkapje op, maar deed het af toen de groentedochter vroeg waar R was: zonder kapje was het makkelijker om over R en zijn amandelen te vertellen. De groentedochter zei dat R dommer terug zou komen van de teststraat: ik wist toch wel dat er met die lange wattenstaafjes vanachter uit de schedel altijd propjes hersenen meekwamen?

Met een tas vol fruit liep ik terug naar huis. Ik zag R ons wijkje indraaien. ‘De test is een eitje,’ zei hij vanuit de auto terwijl ik bij de voordeur stond. Wel rook hij, toen dat watje weer terugkwam langs het reukorgaan, een vieze, muffe lucht. ‘Da’s een goed teken,’ zei ik, ‘dan is er niks mis met je reuk. Volgens de groentedochter heb je trouwens een plukje hersenen geroken.’

Toen ik ’s avonds naar bed ging en R nog niet, zwaaide ik R op anderhalve meter welterusten. ‘Zal ik op de bank slapen?’ vroeg R. ‘Gewoon in bed,’ zei ik, ‘zoveel mogelijk tegen de rand van de matras met je gezicht naar de kast, doe ik hetzelfde met mijn gezicht naar het raam, kan Rutte breeduit tussen ons in.’ Het raam stond open, buiten stormde het.

De volgende middag logde R in op de testuitslagensite. Negatief. Vierentwintig uur tussen het maken van de afspraak en de uitslag, in het weekend. We zwaaiden Rutte kussend uit.

Voeg toe aan je favorieten: Permalink.

Reacties zijn gesloten.