In zijn boek Vergankelijkheid haalt Midas Dekkers een zeventiende eeuwse kopergravure aan die in het Muiderslot hangt. Het heet De bakker van Eeklo, ook wel De herbakker genoemd, en is gemaakt door Philibert Bouttats de Jongere. Op het werk zien we een bakkerij waar mensen hun hoofd laten afhakken om het opnieuw te laten kneden en herbakken, in de hoop een nieuw, beter, mooier leven te kunnen beginnen. Terwijl de bakkers bezig zijn, zitten de wachtenden met een groene kool op de nek om de wond af te dichten. Volgens Dekkers vertellen Muiderslot-gidsen dat je heethoofden kreeg als de oven te heet was, en halve garen, wanneer te lauw, en misbaksels als de bakkers er even helemaal geen zin in hadden.
Laatst gebruikte ik het beeld van een bakkerij in een toespraak: een glimmende bakkerij waar van de beste tarwe dominees werden gekneed en gebakken, tijgerdominees, vloer- en stokdominees, zuurdesemdominees. Zo’n bakkerij zou best handig zijn, fantaseerde ik, het zou kerkenraden en beroepingscommissies een hoop kopzorgen schelen, maar ik zei dat ik zo’n bakkerij nog nooit was tegengekomen. De groentevriend die de toespraak bekeken had vond de passage op het randje. Tijgerdominees, hoe verzon ik het. Ik zei dat ik niks hoefde te verzinnen. Alles wat er aan gedachten in me opborrelt, heeft ooit ergens ter wereld een ander mens nu of vroeger ook al eens bedacht. Philibert Bouttats de Jongere bijvoorbeeld.
Er zal trouwens ergens ter wereld een land zijn waar zo’n bakkerij staat, zowel voor dominees als voor het herbakken van hoofden. De staat zal er een dikke vinger in de deegpap hebben. Of bigdata-bedrijven. Of een entiteit waar ik nog niet aan gedacht heb.